Pleisterplaats

I

Mijn buurman was degene die me voor het eerst vertelde over de Pleisterplaats. “Ge-wel-dig” had hij gezegd. “Ik had mijn enkel verstuikt tijdens het voetballen met mijn zoontje. Even onhandig verstapt, weet je wel. Maar kijk nou!”. Hij beende een paar keer stevig op en neer over zijn oprit. “Zo goed als nieuw!”

“Maar wat hebben ze dan gedaan met je enkel?”

“Nou, niks met mijn enkel. Ik kreeg een soort kapje over mijn neus en mond waar ik even in moest ademen. Voor de diagnose, zeiden ze. En nu heb ik deze pillen mee gekregen, ik mocht er meteen een nemen. En het werkt nu al! Kijk dan!” en hij stapte weer een paar keer vrolijk heen en weer over de oprit.

Ik sloeg het tafereel even gade en vroeg me af of ik nog iets moest zeggen. Maar toen beende de buurman naar zijn eigen voordeur, draaide zich nog even om en riep nog eens: “ge-wel-dig!” en ging zijn huis binnen.

Een week later zag de buurman mij met een gepijnigd gezicht mijn auto uit stappen aan het eind van de middag. Ik had al een paar dagen kiespijn en wist niet goed wat ik er mee aan moest. Het zeurde een beetje maar was nog niet erg genoeg dat ik er echt wat mee moest doen, vond ik. Maar daar dacht mijn buurman anders over. “Maak gewoon even een afspraak bij de pleisterplaats, man!” riep hij me toe. Hij had niet eens gevraagd waar ik last van had. En feitelijk maakte het ook niet uit. Want ik had net ook al op de autoradio gehoord: ‘heeft u een pijntje? een afspraak is zo gemaakt! Alle klachten welkom.’

Dus het was tijd dat ik ook eens naar de Pleisterplaats ging. Ik maakte online een afspraak. Ik moest een flinke waslijst aan vragen invullen en uitgeprint meenemen. Ik moest mijn burgerservicenummer opgeven en mijn identiteitsbewijs meenemen. Maar ik kon snel terecht, en niet veel later zat ik in de auto op weg naar de Pleisterplaats.

Vanaf de ringweg zag ik al verschillende borden die me de richting wezen. Toen ik de betreffende afslag insloeg zag ik algauw een vrouw in een geel hesje staan. Ze gebaarde me om te stoppen en mijn raampje open te draaien.

“Hebt u een afspraak?”

“Ja.”

“Heeft u alle vragen ingevuld en uitgeprint?”

“Ja.”

“Heeft u een legitimatiebewijs bij u?”

“Ja.”

“Prima, rij maar door naar de slagboom.”

“Dank u wel.”

Ik reed door naar de slagboom en kwam daar weer iemand in een geel hesje tegen.

“Mag ik uw legitimatiebewijs alstublieft?” “Zeker.” Ik gaf hem mijn paspoort. Hij keek er even naar en vergeleek het met de gegevens op zijn telefoon. Toen gaf hij het mij weer terug. “Zoekt u maar een plekje uit.”

De slagboom ging open en ik reed het parkeerterrein op. Het was gelukkig niet vol, dus ik had snel mijn auto geparkeerd en stapte uit. Het gebouw van de Pleisterplaats was aan de overkant van de straat waar ik zojuist over was komen aanrijden, dus ik liep terug richting de slagboom en keek beide kanten op voor het oversteken. Er kwam helemaal geen verkeer aan. Maar er stond een man met een geel hesje die het nodig vond om midden op straat te gaan staan om het niet-bestaande verkeer voor mij tegen te houden. “Gaat u maar hoor,” zei hij. Ik bedankte hem en stak over. En daar was de ingang van de Pleisterplaats.

“Heeft u een afspraak? En heeft u een legitimatiebewijs en de vragenlijst bij u?” Er stond een vrouw met een geel hesje bij de ingang van het gebouw.

“Ja,” zei ik.

“Loopt u maar door.”

Ik liep een smalle gang in, die leidde naar een grote ruimte. Het gebouw werd normaal gebruikt voor beurzen en zag er vanbinnen een beetje uit als een loods. Het was nu door de overheid in gebruik genomen; de lege ruimte die normaal met allerlei marktkraampjes gevuld kon worden was nu vol gezet met halfhoge afscheidingsmuurtjes die kleine hokjes afschermden. Een beetje als de cubicles in een kantoortuin. Daarvoor stond een wachtrij die als een soort slang was opgesteld, geleid met rood-witte linten zoals op het vliegveld. Ik sloot aan in de rij. Verderop liep weer iemand met een geel hesje, ze sprak net iemand aan die een beetje een gat in de rij had laten vallen. “Aansluiten alstublieft!” De rij schuifelde een beetje vooruit, en ik ook.

Hoewel de rij lang was, schuifelden we toch aardig door. Er waren ook ontzettend veel cubicles in deze grote hal, dus mensen werden blijkbaar vrij snel geholpen. Het duurde niet lang of ik was de voorste in de rij. Daar stond natuurlijk weer iemand in een geel hesje. Ze keek even naar mijn papieren en wees me toen richting een cubicle. Daar ging ik naar binnen.

“Gaat u maar zitten, mevrouw.”

Er zaten twee mensen in de cubicle, een man aan de computer en een vrouw achter een vreemd apparaat. Het apparaat zag er een beetje uit als de trommel van een wasmachine, met allerlei slangen die er aan verschillende kanten uit staken. Vanuit het plafond liep er een dikke buis naar het apparaat toe, en op ooghoogte van de vrouw zat een bedieningspaneel. Naast dit apparaat stond nog een derde stoel waar ik op kon gaan zitten. Ik gaf mijn papieren aan de vrouw, die ze doorgaf aan haar collega.

“Waar heeft u last van?” vroeg ze.

“Mijn kies,” antwoordde ik.

Ze keek naar haar collega. Die bladerde door mijn vragenlijst en knikte ter bevestiging.

“Prima,” zei ze. “Gaat u maar even gemakkelijk zitten, dan gebruiken we dit apparaat om nog even een nauwkeurigere diagnose te stellen.” Ze pakte een van de slangen van het apparaat en bevestigde aan het eind een kapje dat ik over mijn neus en mond moest zetten. “Adem maar een paar keer diep in en uit.”

Ze keek naar het bedieningspaneel. “Een wortelkanaalontsteking, ik zie het hier op het scherm verschijnen,” zei ze. Haar collega aan de computer typte iets in. Mijn mondkapje mocht weer af.

“Hier hebt u een stripje pillen, u mag er meteen een nemen. De rest is voor de komende week, dan neemt u er elke dag één. Als het goed is zal de kiespijn vandaag verdwijnen,” zei de vrouw, en ze gaf me de pillen aan. Van haar collega kreeg ik mijn papieren weer terug.

“Dank u wel,” zei ik. En ik stond op.

“Tot ziens!” zeiden de beide medewerkers, en ze zwaaiden nog even. Toen ik de cubicle uitstapte stond er meteen alweer iemand die me de uitgang wees, en niet veel later stond ik weer bij mijn auto. Ik stapte in en nam mijn eerste pilletje. Daarna startte ik de auto, zwaaide bij de slagboom nog even naar de man met het gele hesje aan, en ik reed weer naar huis.

Thuis zag ik meteen mijn buurman staan. Hij stond de heg te snoeien. Hij was vast nieuwsgierig. Ik stapte de auto uit, en hij vroeg meteen: “én?”.

Ik dacht even na. Tja, ik had geen kiespijn meer. Dat was fijn! Dus ik zei tegen hem: “Ja, fantastisch. Kiespijn helemaal weg. Maar wat een bizarre plek.”

Hij knikte. “Ja. Bizar dat dit mogelijk is! De technologie die daar achter moet zitten!” En hij glimlachte breed.

Ik glimlachte ook en ging naar binnen. Maar hij had geloof ik niet helemaal begrepen wat ik bedoelde met het woord bizar.

II

Een week lang nam ik trouw de pillen die ik had meegekregen. Mijn kiespijn was weg, ik had nergens meer last van. Ik sliep alleen de hele week beroerd. Elke nacht had ik dezelfde droom: een fabriek met een grote, rokende schoorsteen. Aan de zijkant van die fabriek ging een lopende band naar binnen waar allemaal mensen op stonden. Of waren het poppen? Ik stapte ook op de lopende band en werd mee naar binnen vervoerd. Daar eindigde de lopende band boven een gigantische, ronddraaiende trommel waar alle mensen of poppen in vielen en vervolgens gecentrifugeerd werden. Ik stond op de lopende band en kwam steeds dichterbij. Bewegen lukte me niet. Elke nacht schrok ik wakker vlak voordat ik in de trommel zou vallen.

Na een aantal van dit soort onrustige nachten begon ik een zeurende hoofdpijn te krijgen. In het weekend probeerde ik rustig aan te doen en bij te slapen, maar dat lukte me niet goed. En op maandag was de hoofdpijn er nog steeds. Ik belde mijn werk en zei dat ik die dag thuis zou werken.

“Maar waarom ga je niet gewoon even langs de Pleisterplaats?” vroeg de secretaresse.

“Ik blijf liever een dagje thuis, hopelijk is mijn hoofdpijn morgen weg,” zei ik.

“Goed, ik geef het door,” antwoordde de secretaresse.

Maar de volgende ochtend stapte ik toch maar in de auto, op weg naar de Pleisterplaats. Mijn hoofdpijn was namelijk nog steeds niet weg, en ik had een afspraak op mijn werk waar ik echt bij moest zijn. Ik had mijn vragenlijst ingevuld, legitimatiebewijs bij me. Ik ging weer het hele traject van gele hesjes bijlangs, en wist al precies wat ik moest antwoorden.

“Ja, ik heb een afspraak. Ja, ik heb mijn legitimatiebewijs. Ja, ik heb mijn papieren bij me.”

“Rij maar door!”

En niet veel later stond ik weer bij een geel hesje, dit keer bij de ingang van het gebouw. Nu moest ik even slikken. Want ik had geen zin. Dat wist ik natuurlijk de hele autorit al wel. Maar hier, bij dit grijze bouwwerk, werd het me extra duidelijk. Ik moest mezelf even moed inspreken om de drempel over te stappen. Eenmaal binnen wist ik de ruimte met cubicles natuurlijk wel te vinden. Ik stond in de wachtrij en keek om me heen. Het was er grijs, groot en kaal. Sommige mensen in de wachtrij stonden ongeduldig te wiebelen, maar de meesten keken uitdrukkingsloos voor zich uit. Verderop zag ik de enorme batterij aan cubicles. Ik voelde me een stuk vee dat gemolken zou gaan worden. Niet veel later was ik aan de beurt en kreeg ik weer een stripje pillen mee. Hop, hoofdpijn weg. Terug in de auto, weer aan het werk. Een uur later stond ik op mijn werk bij de koffieautomaat.

“He, je bent er weer!” zei een collega tegen me.

“Ja, ben even langs de Pleisterplaats gereden,” antwoordde ik.

“Ah, ideaal he!”

“Nou!” antwoordde ik. Maar ik dacht aan mijn droom over de fabriek met lopende band. Ik besloot er maar even niet teveel aan te denken. Hopelijk hoefde ik voorlopig even niet weer voor een of andere klacht naar de Pleisterplaats te gaan.

Maar helaas, de volgende dag had ik toch weer hoofdpijn. Ik ging gewoon naar mijn werk, ondanks de hoofdpijn. Ik besloot het maar een beetje te negeren. Maar aan het einde van die dag reed ik met barstende koppijn terug naar huis. Daar stond de buurman weer op de oprit.

“Je ziet er niet zo best uit, meid,” zei hij.

“Nee. Al dagen hoofdpijn, het gaat maar niet weg.”

“He, maar dan ga je toch even naar de Pleisterplaats!”

“Heb ik gedaan. Hielp niet.” Ik hield het kort en draaide me gauw weg om even in de brievenbus te kijken. Daar vond ik een flyertje met de tekst:

‘Heb jij ook twijfels? Wil jij ook meer weten over hoe het zit? Of voelt het gewoon niet helemaal goed, de Pleisterplaats? Kom dan naar onze informatiebijeenkomst.’

Ik keek gauw even op naar mijn buurman terwijl ik het flyertje in mijn tas propte. De buurman had het gelukkig niet gezien. Hij zwaaide nog even toen ik naar mijn voordeur liep. Binnen gekomen plofte ik languit op de bank en sloot mijn ogen. Het voelde alsof al het gewicht in mijn hoofd naar beneden zakte en weer omhoog rees tot het niet verder kon door de begrenzing van mijn schedel. Ik bleef liggen en wachtte tot het beter werd. Na verloop van tijd lukte het om op te staan en eten te maken.

III

Die week ploeterde ik de dagen door, met in mijn achterhoofd de flyer die ik gevonden had. Dat weekend zou de bijeenkomst zijn met meer informatie voor twijfelaars. Ik wist niet of ik mezelf een twijfelaar wilde te noemen. Maar ik was wel benieuwd naar de informatie die er zou worden gedeeld.

Zaterdagmiddag stond ik klaar om naar de informatiebijeenkomst te gaan. Het was in een obscuur zaaltje in de binnenstad. Daar aangekomen vond ik het moeilijk om de ingang te vinden; het bleek via een soort kelderdeur te zijn aan de achterkant van het pand, waar je alleen kon komen door een smal steegje. Ik was een beetje te laat. Toen ik binnenkwam was de bijeenkomst al begonnen. Er stond een jonge man verhit te praten voor een klein clubje toehoorders. Ik zocht een stoel achterin en ging stilletjes zitten.

“Diagnose, noemen ze het!” ving ik op. “Maar wie zegt dat er niet een of ander gas uit dat kapje komt dat wij moeten inademen? Een gas dat ze gebruiken om ons koest te houden. Zodat we brave burgers blijven en niet teveel vragen stellen. Want hoe lang duurt die diagnose eigenlijk? We denken dat we een paar keer met onze ogen knipperen, maar wie weet zijn we wel een uur buiten westen tijdens die zogenaamde diagnose!”

Ik keek geïntrigeerd naar de spreker. Het was niet helemaal de toon die ik had verwacht bij de term ‘informatiebijeenkomst’. Ik voelde mijn hoofdpijn wat kloppen en bonken in mijn hoofd. Hij tierde nog even verder:

“We worden gereduceerd tot loonslaven! We fixen het lichaam wel even zodat het non-stop verder kan werken voor onze kapitalistische economie. We zijn geen mensen meer, maar werkpaarden!”

Ik voelde me niet op mijn gemak. Mijn stoel zat niet lekker, ik ging nog eens verzitten. Ik wist niet goed waar ik naartoe moest kijken, want die man op het podium, daar wilde ik eigenlijk liever niet naar kijken. Hij was zo opgewonden, zo bozig. Ik wilde daar niet te dicht bij in de buurt zijn, letterlijk en figuurlijk. Ik keek om me heen naar de andere aanwezigen in de hoop iemand te vinden waar ik me wel mee kon identificeren. Het waren er niet veel, een stuk of 20. Voor me zat een stevige meneer met een spijkerjasje vol met patches. ‘Ik gok niet met mijn gezondheid’, stond er op een. En: ‘de maatschappij, dat zijn de anderen’. Verderop zat een oudere dame met wilde grijze krullen. Ze droeg een grof gebreid vest in gemarmerde kleuren rood en oranje. En weer ergens anders zag ik een jongeman zitten met colbertjasje aan en een laptop op schoot.

De spreker was inmiddels klaar. “Veel plezier straks na de pauze met dr. Pradeep!” zei hij. Aha, het was pauze. Tijd om stilletjes hier weg te gaan. Maar net op dat moment draaide de vrouw naast mij zich naar me toe. Het was een jonge vrouw, mijn leeftijd ongeveer, met lang zwart haar in een dikke vlecht op haar rug.

“Zou jij misschien een kopje koffie voor me willen halen?” vroeg ze. “Ik ben niet zo goed ter been.” Ze gebaarde naar haar knie.

“Ja hoor,” zei ik. “Geen probleem.” Ik stond op en haalde voor haar een kopje koffie. Voor mezelf haalde ik niks, want ik was van plan om weg te gaan. Ik gaf haar de koffie en wilde me net omdraaien.

“Geloof jij in deze onzin?” zei ze.

Ik keek haar even verbaasd aan. “Onzin?” bracht ik uit.

“Ja, jeetje zeg,” zei ze. “Ik kom hier voor dr. Pradeep, die heeft heel sterke ideeën over de kracht van het lichaam om zichzelf te helen. Dat is een stuk positiever dan alle achterdochtigheid van deze man.”

“Oh,” zei ik. “Dat klinkt inderdaad beter.”

“Ga je weg?” vroeg ze.

“Ja,” zei ik. “Ik weet eigenlijk niet waarom ik hier gekomen ben. Maar ik geloof niet dat dit echt wat voor mij is.”

“Oh,” zei ze. “Jammer.” Ze dacht even na. Toen pakte ze een papiertje en schreef er iets op. “Hier, mijn telefoonnummer. Voor als je nog eens wilt praten. Je bent hier vast omdat je wat twijfels hebt. Tegen mij mag je best een keer praten over je twijfels, en dan zal ik je niet om de oren slaan met complottheorieën. Ik heet trouwens Marie.”

“Dankjewel, Marie. Ik heet Eline. En nu ga ik naar huis.” Ik nam het briefje van haar aan en stopte het in mijn broekzak. Daarna ging ik op weg naar huis.

IV

Thuis gekomen plofte ik op de bank, met een hoofd dat klopte en bonkte van de onrust. Ik probeerde te bedenken wat ik eens voor mezelf kon doen. Ik zette een kopje thee. Ik pakte een dekentje en nestelde mezelf op de bank met mijn thee. Maar even later stond ik weer op, op zoek naar iets om te doen. Een boek? Een film? Ik besloot een film aan te zetten maar kon mijn gedachten er niet bij houden.

Mijn gedachten dwaalden af naar de informatiebijeenkomst. ‘Wie zegt dat er niet een of ander gas uit dat kapje komt?’ Het was een losse flard die nog door mijn hoofd spookte en steeds groter en groter werd. Ik stelde me voor dat ik daar hoofdpijn van had gekregen. Dat ik iets had ingeademd dat voor andere mensen geen probleem is, maar voor mij wel. Ik zakte steeds verder weg in deze gedachte. Maar toen ging ik rechtop zitten. En ik dacht bij mezelf: nee. Ik ga niet zomaar iets geloven wat een of andere man op zo’n vage bijeenkomst roept. Ik probeerde de gedachte vast te houden, maar in mijn hoofd voelde ik me net een bootje dat in een zee van lava dobberde. Langzaam sijpelde de hete lava door de wanden van het bootje naar binnen. Ik sloot mijn ogen en viel in slaap.

Een week lang ploeterde ik me door het leven. Mijn hoofdpijn was er alsmaar, elke dag. Toch lukte het me steeds beter om het een beetje te negeren. In mijn nachten was het soms de fabriek en soms de hete lava die mijn slaap verstoorde. Tegen het einde van de week stuurde ik een berichtje naar Marie.

“Ik zit dit weekend op een bankje in het park. Kom je ook?”

Het antwoord kwam snel: “Graag. Welk bankje en hoe laat?”

We spraken een tijd en plaats af, en dat weekend zat ik op zaterdagmiddag om 3 uur op een bankje bij de fontein. Ze kwam naast me zitten.

“Hoi!” zei ze vrolijk. “Zullen we een stukje wandelen?”

We stonden op en gingen een stukje lopen.

“Ik dacht dat je slecht ter been was?” vroeg ik haar.

“Ja, dat was ik inderdaad. Maar nu niet meer! Ik had last van mijn knie en heb even een paar dagen rustig aan gedaan. Inmiddels is het weer over.”

“O.”

“En hoe gaat het met jou?”

Ik dacht even na. Ik wist het eigenlijk niet. Ik bedoel, deze week was het duidelijk niet goed met mij gegaan, maar nu op dit moment voelde ik me best okee.

“Ik weet nooit zo goed hoe ik daar op moet antwoorden,” zei ik.

“Oh. Ik zal de vraag wat specifieker maken. Heb je nu fysiek ergens last van?”

Ik dacht even na. “Nee!” riep ik uit.

Marie moest er om lachen. “Dat klinkt wel heel enthousiast!”

“Ja, ik heb de hele week hoofdpijn gehad. Maar nu op dit moment voelt mijn hoofd prima.”

“Wat fijn,” zei Marie. “En hoe voel je je verder? Ben je blij? Boos? Verdrietig? Vrolijk?”

“Ik heb me deze week heel rusteloos gevoeld,” vertelde ik haar, “maar nu op dit moment ben ik blij.”

“Fijn,” zei Marie. “Ik ook. Wat een wandelingetje in het park al niet voor je kan doen!”

“Nou. En prettig gezelschap,” zei ik, en ik keek haar even aan. Ze lachte vrolijk terug.

We maakten een lange wandeling door het park en praatten over vanalles en nog wat. Tenslotte kwamen we weer bij het bankje bij de fontein terecht.

“Stuur me maar een berichtje als je weer zin hebt in een wandeling met gezelschap!” zei Marie bij het afscheid.

“Dat zal ik doen,” zei ik. En ik liep naar huis.

Die avond maakte ik weer een kopje thee voor mezelf en zocht ik een fijn plekje op de bank uit. Ik vermoedde dat mijn hoofdpijn wel weer terug zou komen. Maar ik besloot even te genieten van dat het nu even wat beter ging.

IV

En natuurlijk kwam mijn hoofdpijn weer terug. Het lukte me beter om het te negeren omdat ik wist dat er een wandeling in het park met Marie in het verschiet lag. Ik ploeterde mijn week door, en in het weekend zag ik haar weer. Ze vroeg hoe het ging.

“Goed!” zei ik. Ik dacht even na. Eigenlijk had ik al sinds de dag daarvoor pijn in mijn kies. Maar ik had geen zin om dat te zeggen. Marie keek me bedachtzaam aan. “Tja,” zei ik, “ik heb wel weer veel hoofdpijn gehad. Maar nu op dit moment heb ik geen hoofdpijn. Dat is fijn. En ik ben blij om je weer te zien.”

“Ik ben ook blij om jou weer te zien,” zei Marie. We wandelden weer door het park en zaten daarna een hele tijd nog te praten op het bankje bij de fontein.

Een paar dagen later was mijn kiespijn er nog steeds, en steeds erger geworden. Ik stuurde Marie een berichtje. “Kan ik je even spreken? Ik heb geloof ik wat advies nodig zonder complottheorieën.” We spraken weer af op ons bekende bankje in het park.

“Ik heb kiespijn,” begon ik maar meteen.

“Wat vervelend,” zei ze.

“Maar ik wil niet naar de Pleisterplaats.”

“Nee?” ze keek me verwonderd aan.

“Nee, ik vind dat zo’n nare plek. Ik dacht dat jij dat ook vond. Ik hoopte dat je me kon helpen om op een andere manier van mijn kiespijn af te komen. Rust nemen ofzo, of vertrouwen hebben in het zelfhelende vermogen van het lichaam. Je zei toch iets over dr. Pradeep?” Voor mijn gevoel ratelde ik een beetje te snel. Ik durfde haar niet zo goed aan te kijken, dus ik keek naar de fontein.

“Ach,” zei Marie, “ja, dr Pradeep had een mooi verhaal. Het lichaam kan heel veel aan, en soms is pijn een signaal dat je rust moet nemen. Dan is het niet goed om het signaal maar te dempen. Je moet het een beetje zien als een dashboardlampje in de auto. Dat dashboardlampje vertelt je dat er iets aan de hand is. En als jij alleen maar het lampje uitschakelt zonder het onderliggende probleem aan te pakken, dan komt het niet goed met die auto.”

“Hmm,” zei ik.

“Hoe gaat het nu met je hoofdpijn?” vroeg ze.

“Die is er nu ook,” antwoordde ik. “Hoofdpijn én kiespijn. Het zelfhelende vermogen van mijn lichaam is bagger, dat blijkt wel.

“Nee joh,” antwoordde Marie, “dat geloof ik niet. Maar je dashboardlampjes zijn wel hard aan het flikkeren.”

“Ja, dat kun je wel zeggen ja.”

“En die kies, hoe lang heb je daar al last van?”

“Eigenlijk al sinds de laatste keer dat ik je zag. En het wordt steeds erger,” antwoordde ik.

“Nou, daar moet je wel even iets aan doen, lijkt me,” antwoordde Marie.

“Iets aan doen? Rust nemen, bedoel je?”

“Nee, niet rust nemen. Even naar laten kijken!”

“Oh. Bij de Pleisterplaats?” Ik voelde al wat paniek door mijn lijf schieten.

“Ja, dat lijkt me wel. Tandartsen zijn er niet meer nu alles via de Pleisterplaats gaat. En met een rotte kies rondlopen lijkt me ook niet echt wat,” zei Marie.

“Maar wat als ze echt een of ander gas in dat kapje pompen? Wat nu als ik daar nog meer hoofdpijn van krijg? Of nog iets veel ergers?” Ik keek haar angstig aan.

Marie giechelde een beetje. “Sorry,” zei ze meteen, “maar is dat zo door je hoofd gaan spoken? Dat is toch helemaal niet waar joh.”

“Hoe weet je dat? En wat nou als ik daar eigenlijk een uur buiten westen ben door dat mondkapje? Ik heb gewoon geen idee wat ze daar eigenlijk met me doen.”

“Tja,” zei Marie, “ik weet het ook niet precies. Ik vind dat ook maar niks. Maar ik ben vorige week wel naar de Pleisterplaats geweest omdat ik last had van een oorontsteking.”

“Oh? Dat had je me niet verteld,” zei ik.

“Nee, klopt. Ik vond het niet zo belangrijk. Maar het is wel belangrijk om goed voor jezelf te zorgen. Soms is dat rust nemen. Soms is dat gewoon leuke dingen doen ondanks je hoofdpijn. Maar soms is het toch echt even iets laten repareren. Als jij die kies niet laat bekijken, dan ben je niet goed voor jezelf aan het zorgen. Dus dan moet ik maar voor je zorgen.”

Ze trok me mee het park uit. Samen liepen we naar mijn huis. Ze bleef naast me zitten terwijl ik online een afspraak voor de Pleisterplaats maakte en de vragenlijst invulden. En samen reden we erheen.

“Hebt u een afspraak?” vroeg de eerste persoon in geel hesje.

“Zeker.”

“Heeft u alle documenten bij zich?”

“Ja.”

“Rij maar door.”

Bij de slagboom stond weer iemand die mijn paspoort controleerde, en bij het oversteken werden we weer geholpen door mensen in gele hesjes.

“Zou er ook een hiërarchie zijn binnen de gele hesjes?” fluisterde Marie toen we binnen in de wachtrij stonden.

“Hoe bedoel je?”

“Nou, zou het cooler zijn om verkeersregelaar te zijn, of juist paspoortcontroleerder?”

“Ik denk dat het het coolste is om dat mannetje daar te zijn,” en ik wees naar de meneer in geel hesje die langs de rij liep. Hij kwam naar ons toe.

“Kunt u alstublieft achter elkaar in de rij blijven staan, en niet naast elkaar?” vroeg hij ons.

“Maar we komen hier samen,” zei Marie.

“Dat moet u naast elkaar staan, en niet zo schuin. Dit is veel te rommelig.”

Toen het mannetje doorliep keken Marie en ik elkaar gniffelend aan. Het duurde niet lang of ik was aan de beurt. Toen we bij een cublicle kwamen liepen we samen naar binnen.

“Wie komt voor de behandeling?” vroeg een van de medewerkers.

“Ik,” zei ik.

“Dan moet u even buiten wachten,” zei de medewerker tegen Marie. Ik keek in paniek naar haar.

“Nee, ik blijf bij haar,” zei Marie stellig. Ze ging achter de stoel staan waar ik op zou gaan zitten. Toen ik was gaan zitten pakte ze mijn hand. De medewerkers hadden er verder geen commentaar op.

Kort daarna stonden we samen weer buiten.

“Hoe lang had ik dat mondkapje op?” vroeg ik haar.

Marie glimlachte. “Twintig jaar,” zei ze. Ik ben oud geworden maar jij hebt stilgestaan in de tijd.”

Ik keek haar ongelovig aan. Ze zag er nog net zo uit als eerst. “Nou, dan ben je wel heel mooi oud geworden,” zei ik. En ik lachte.

“Het was ongeveer twintig seconden,” zei ze. “Ik heb geteld. En hoe gaat het nu met je?”

Ik had al een pilletje genomen en voelde mijn kiespijn afnemen. “Het gaat best goed. Ik heb niet zoveel kiespijn meer. En mijn hoofdpijn is weg!”

Samen liepen we naar de auto. Marie ging met me mee naar huis en ik maakte voor haar en mij een kopje thee. Samen kropen we onder een dekentje op de bank.