Levenslopen

Op een dag had ik er genoeg van. Ik stapte in de auto en reed weg, zo ver mogelijk weg. Want ik wilde even niet meer. Niet meer dit leven, niet meer deze verplichtingen, niet meer deze zwaarte.

En nu ben ik hier. Ik heb mijn auto geparkeerd in een woonwijk aan de rand van een grote stad. Wat nu? Ik dwaal een beetje rond. Wat doet een mens nadat hij of zij van het leven weg gevlucht is? Ik sta nu midden in een oersaaie woonwijk. Als je hier thuiskomt moet je de straatnaambordjes goed in de gaten houden om te kijken of je er al bent, want verder is alles identiek. Er is een klein park met een vijver met een handjevol eendjes en verderop een bruggetje. Ik ga op een bankje zitten. En daar zit ik dan, demonstratief weg te zijn van mijn leven. Maar er is niemand die dat ziet. Waarschijnlijk heeft ook nog niemand opgemerkt dat ik thuis weg ben, want het is nog vroeg in de ochtend, pas in de middag zal mijn afwezigheid misschien worden opgemerkt. Dus mijn demonstratieve wegvluchten is vooralsnog alleen een demonstratie aan mezelf. Wat zal ik hier dan eens demonstratief zitten doen? Zitten en nadenken? Zitten en proberen niet na te denken? Ik vind het tot nu toe maar onplezierig. Ik heb het een beetje koud. En ik wil niet nadenken over wat ik allemaal heb achtergelaten. En ook niet over waarom ik me daar diep ongelukkig heb gevoeld. Dus ik ga toch maar weer verder dwalen want van stilzitten wordt het niet beter.

Na een poosje dwalen sta ik midden op een marktplein. Hier is duidelijk recent nog een markt geweest, want her en der liggen nog de restanten: een losse sinaasappel die waarschijnlijk uit een kistje is gerold, en een leeg puntzakje van frietjes dat iemand heeft weggegooid. Maar nu is het er dus vooral leeg, met wel wat mensen maar vooral veel ruimte. Onder mijn voeten ligt een zevenpuntige ster, ingelegd van straatsteentjes in een contrasterende kleur. Als ik om me heen kijk, zie ik dat elke punt precies wijst in de richting van een straat. Zeven straten om uit te kiezen. Goed, denk ik bij mezelf, dan moet ik er maar een kiezen en kijken wat er van komt. Wie weet lukt het me om een nieuw leven te verzinnen dat beter is dan het leven dat ik heb achtergelaten. Ik kies een van de zeven richtingen uit en loop de aangewezen straat in.

I

Het is een brede straat, met luxe, ouderwetse panden. Onderin zitten kleine ondernemingen, allemaal duidelijk bedoeld voor publiek met een dikke portemonnee. Een zaakje voor nette herenkleding, een makelaar, een winkel met alleen maar allemaal verschillende vulpennen met hoge prijskaartjes. Poeh, moet dit mijn nieuwe leven worden? Ik zie mezelf niet in een mantelpakje bij een advocatenkantoor zitten. Of met een dure vulpen schrijven. Ik gniffel een beetje om het idee daarvan. Maar ineens weet ik het: ik wilde vroeger graag architect worden!

Ik ga meteen aan de slag. Wat voor dingen heeft een architect nodig? Een beetje nette kleding, geen mantelpakje maar wel presentabele jurkjes en misschien een nette aktetas. Dat kan ik hier in deze chique winkelstraat wel krijgen. En ik stap ook meteen maar even bij de makelaar binnen om een geschikte woning voor mezelf te regelen. Eerst maar even iets huren. Later zal ik natuurlijk iets kopen, een mooi oud pand dat ik dan helemaal kan moderniseren naar mijn eigen wensen. In wat voor huurwoning zou een architect wel tijdelijk willen verblijven? Een mooie loft natuurlijk, op de bovenste verdieping van een oud pakhuis. Een grote ruimte zonder binnenmuren, zodat je zo goed mogelijk gebruik kunt maken van het vloeroppervlak. En dan moet ik nog een kantoorruimte hebben, ergens in een statig herenhuis.

Als ik dat allemaal voor elkaar heb - nette kleding, aktentas, huurwoning, kantoor - begin ik mijn leven als architect. Hoef ik geen opleiding te doen? Nee, dit is mijn verhaal, dus ik wil gewoon meteen het architectenleven zelf proeven. Ik hang een diploma van een gerenommeerd opleidingsinstituut boven mijn bureau en dan is het wachten op de eerste cliënten. En dan ineens gaat de bel! Ik hoor dat mijn receptioniste, die ik trouwens ook had aangenomen, twee mannen binnenlaat. Niet veel later zitten de twee heren in mijn kantoor en stellen zich voor.

“Harold Bruins,” zegt de een.

“Harold Bartels,” zegt de ander.

“Prettig om kennis met u te maken,” zegt de eerste weer. “Wij zijn van advocatenkantoor Harold & Harold, en wij zijn voornemens om een nieuw kantoor te laten bouwen buiten de stad. Het mag groot, het mag modern, en het mag best een beetje duur.”

“Heren, het is goed dat u bij mij terecht gekomen bent,” begin ik. Maar de andere Harold onderbreekt me.

“We willen wel modern, maar we willen ook graag respect hebben voor de traditie. De rechtsgeleerdheid is natuurlijk gebouwd op principes uit de tijd van de oude Grieken, dus dat zien we graag terug in ons gebouw.”

Hm. Ik probeer niet al te bedenkelijk te kijken. “Dus u bent op zoek naar iets dat modern en traditioneel met elkaar verenigt?” zeg ik.

“Precies!” zegt de ene Harold. “Exact!” zegt de andere Harold.

“Met elementen van vroeger een strakke lijnen van nu?” probeer ik. Ze knikken allebei enthousiast.

Ik ga staan bij mijn whiteboard dat aan de muur hangt, en ik maak een schetsje van iets dat duidelijk geïnspireerd is op een oud Grieks bouwwerk. Daarnaast maak ik een schets van een moderner gebouw, met strakke lijnen en gladde oppervlakken. De Harolds knikken weer instemmend terwijl ze er naar kijken.

“Goed,” zeg ik, “ik ga deze uitdaging graag aan. Maar laten we het eerst nog even hebben over de praktische zaken.” En we praten over kosten, locatie, specifieke wensen.

Als de twee Harolds weg zijn werk ik tot ’s avonds laat door, want dat is denk ik het leven van een architect: werken als de inspiratie toeslaat. Ik ben druk bezig met schetsen maken, technische constructie doorrekenen en tenslotte wil ik eigenlijk ook nog beginnen met een maquette in elkaar knutselen. Maar dan besluit ik dat het wel welletjes geweest is, en ga ik maar min of meer bijtijds slapen. Tevreden sluit ik mijn ogen, en ik denk bij mezelf: wat een ideaal leven! Het is een mooie combinatie van creativiteit en techniek.

De volgende dag neem ik de stapel schetsen op mijn bureau weer door. Hier is een met mooie Griekse zuilen in het ontwerp, maar eigenlijk geen enkel modern onderdeel. Ik probeer er met wat kleine aanpassingen iets moderners van te maken. Maar het mooie ontwerp dat er eerst was wordt alleen maar rommelig. Dan pak ik een moderne schets en pruts er wat traditioneels bij. Weer niks. Zo pruts ik nog een beetje verder. Er schiet een strengeltje stress door mijn lijf. Even spant alles zich aan in mij, en dan spring ik op en loop een paar keer stevig heen en weer om mijn innerlijke verstrengeling kwijt te raken. Ik voel dat mijn lijf weer wat rustiger wordt en dan kijk ik moedeloos naar de chaos van verschillende ideeën die op mijn bureau liggen. Dan begin ik schetsen te verscheuren. Alles waar ik ontevreden over ben gaat meteen het oud papier in. Ik verscheur de ene na de andere schets. En tenslotte blijft er niks meer over, behalve mijn eigen frustratie en moedeloosheid. Het is een enorm gevoel van tekortschieten, van niet kunnen voldoen.

II

En dan zit ik weer midden op het marktplein, op het centrum van de ster met zeven punten. Weer ben ik uit een leven weggevlucht. Al was het slechts een hypothetisch leven dat ik voor mezelf had bedacht in de eerste straat waar de zevenpuntige ster naar wees. Ik blijf even lekker treurig zitten, ik voel me intens zielig. Dan ga ik op weg naar de tweede straat. Tijd voor een nieuwe poging.

Ik volg de tweede punt van de ster, richting een drukke winkelstraat. Er zit een supermarkt en een drogist, en meerdere grote modeketens. Tenslotte valt mijn oog op een winkel met op de ruit de woorden ‘vakkleding op maat’. In de etalage zie ik allerlei kleding die hoort bij verschillende beroepen. Een bouwvakkersbroek, een geel hesje voor een supermarktmedewerker. En er staat ook een pop met een balletpakje en een tutu. Dat was eigenlijk het eerste wat ik ooit wilde worden, ballerina. Tijd om die droom eens na te jagen.

Ik stap de winkel binnen maar ik realiseer me dat ik tegenwoordig niet echt meer droom van ballet, maar wel van dans. Dus in plaats van het roze balletpakje met tutu zoek ik een outfit uit die meer past bij moderne dans: een soepele, strakke legging en een los shirtje. Even later stap ik de winkel uit en ga ik op zoek naar de rest van dit hypothetische nieuwe leven. Ik ga denk ik wonen in een klein appartementje in de stad, dichtbij een locatie waar de repetities zullen zijn. Ik sluit me aan bij een modern dansgezelschap, waar ik na de auditie meteen aangenomen word.

Die avond spelen we een voorstelling in de stadsschouwburg. Het decor bestaat uit een aantal huiskamers naast elkaar en in één van de huiskamers dans ik samen met een andere danser de ups en downs van het leven van een getrouwd stel. We beginnen als een hecht paar dat om elkaar heen draait, bewegen later elk naar andere hoeken van de huiskamer en komen ook weer nader tot elkaar. Ik voel de energie van de dans stijgen en dalen en ben intens gefocust op het samenspel met mijn danspartner. Het publiek zie ik niet - alleen de kleine gerecreëerde wereld van het getrouwde leven op het podium doet er op dat moment toe.

Een dag later staan we met alle dansers bij elkaar in de repetitieruimte. Her en der staan dansers te rekken en strekken. Ik vang een gesprek op.

“Hebben jullie de recensie in de Volkskrant gezien?” vraagt een jonge danseres.

“Boe! Heb jij een recensie bekeken? Moet je niet doen!” zegt een ander.

“Ja maar hij was heel positief!” zegt de eerste weer.

“Ja, fijn. Maar als je nu een positieve recensie leest, heb je volgende keer weer een positieve recensie nodig, want dan ben je eraan gewend geraakt! Je moet gewoon niks lezen.”

Ik besluit dat ik me niks aan zal gaan trekken van recensies. En dan beginnen we met de repetitie. Samen met mijn partner van de avond tevoren nemen we een paar stukken door. In één scene is het de bedoeling dat we allebei los van elkaar een stuk dansen dat op het oog niet met elkaar te maken lijkt te hebben. Toch moet de timing perfect zijn, anders ziet het er heel rommelig uit.

“Ugh, het lukt me maar niet om deze draai goed te timen” zeg ik tegen mijn partner.

“Nee? Zullen we het nog eens doornemen?” zegt hij.

We dansen het stuk nog een keer.

“Nee, weer niet!” zeg ik.

“Het zag er wel ok uit, vond ik.”

“Ja, maar dat komt omdat je alleen het laatste stukje ziet. Ik rommel een beetje in het midden om op het laatst tegelijk uit te komen met jou,” zeg ik.

“Maar daar gaat het toch om, dat we tegelijk uitkomen?”

“Ja, misschien. Maar ik zit te smokkelen en ik wil dit gewoon kunnen!”

Er schiet een stevige strengel frustratie door mijn lijf. Ik loop naar mijn tas en pak een fles water om een paar slokken te nemen. Ik prop mijn fles met wat onrustige bewegingen weer terug in de tas. Dan proberen we de passen nog eens. Weer lukt het me niet. Ik voel de strengel frustratie aanzwellen. Ik stel me voor dat die maar zal blijven groeien en groeien zolang het niet lukt om deze draai goed uit te voeren. Nu moet het lukken! We proberen het nog eens maar juist nu wil mijn lichaam niet meer soepel bewegen. Mijn danspartner kijkt me aan en haalt zijn schouders op.

“Komt vast goed vanavond,” zegt hij.

Maar ik schud mijn hoofd en loop de repetitieruimte uit. Ik kleed me om in mijn eigen kleding en loop terug naar het marktplein met de zevenpuntige ster.

III

En daar zit ik weer op het marktplein. Ik kijk om me heen en zoek naar de mogelijkheden die nog overblijven. Er zijn nog voldoende zijstraten, maar wat wil ik daar dan doen? Dan zie ik een charmant klein winkelstraatje waar de derde punt van de ster naar wijst. Ik loop er naartoe.

Eerst kom ik langs een speelgoedwinkeltje met allerlei retro kinderspeelgoed. Mooie blikken doosjes en houten hobbelpaarden. Daarna volgt een antiquariaat en vervolgens een winkel met prachtige bruidsjurken. Ik stap er naar binnen en laat me meenemen door de verkoopster, die me allerlei modellen laat zien. Ik pas een overdreven romantisch model, met een gigantische sleep. Ik stel me voor dat ik ga trouwen met een rijke man en dat ik niks hoef in het leven behalve zijn geld uitgeven. Even later stap ik de winkel weer uit en loop verder door de straat.

Verderop kom ik bij een klein koffietentje. Eigenlijk is het alleen een bar waar je wat koffie en koek kunt kopen, met wat tafeltjes op straat om het op te eten. Ik koop voor mezelf iets lekkers en ga zitten. Er komen talloze voorbijgangers langs, er is genoeg te zien. Ouders met kinderen op de arm terwijl ze een lege kinderwagen voor zich uit duwen. Zakenmannen in pak die haastig tussen de drukte door proberen te komen. En studenten op fietsen die tussen alle voetgangers door manouvreren. Ik observeer ze en probeer te lachen om alle onhandige situaties die zich voordoen in dit gemengde publiek.

Mijn koffie en koek zijn op. Dat ging snel! Heb ik ze eigenlijk wel goed geproefd? Ik blijf nog even zitten, want hoe kom ik anders de rest van deze dag? Ik kijk eens op mijn horloge. Vijf over 10. Ik kijk nog eens naar het winkelende publiek. Verderop komt een auto die tussen de voetgangers door probeert te komen. Wat onhandig, wat doet die hier nu? Ik bekijk het tafereel, met boze passanten die zich niet aan de kant willen laten drukken, en de auto die brommend probeert om zich kenbaar te maken. Ik kan er wel een beetje om lachen. Maar dan ineens loopt er een traan over mijn wang. Ik probeer nog te lachen om de ongelukkige situatie van de auto tussen al die voetgangers, maar het lukt niet. Er schiet een strengeltje verdriet door me heen, en het zwelt langzaam steeds meer aan. Zal wel gewoon een associatie zijn. Want aan het begin van dit verhaal stapte ik ook in een auto, en toen was ik ook intens verdrietig.

Ik sta op en laat het koffietentje achter me. Ik loop aan de auto voorbij en probeer me weer te laten opgaan in het winkelende publiek. Verderop zie ik een boekwinkeltje. Aha! Voor als ik straks ergens ga lunchen wil ik wel een boek bij de hand hebben. Voor als er meer afleiding nodig is dan om me heen kijken. Ik breng wat tijd door in het winkeltje en zoek een mooi boek uit voor mezelf. Verhalen van Oscar Wilde. Als ik even later weer buiten sta, kijk ik nog eens op mijn horloge. Half 12. Nog geen tijd voor lunch. Het duurt maar lang, deze ochtend. Ik dwaal nog een beetje verder en als het vijf voor 12 is, vind ik het wel mooi genoeg. Ik zoek een cafeetje en strijk neer met mijn boek.

Om kwart voor 1 sta ik weer buiten. Ik heb heerlijk geluncht, en het boek erbij was ook heel fijn. Ik heb het eerste verhaal, The Canterville Ghost, in een ruk uitgelezen. Maar toen was ik eigenlijk wel klaar met lezen, en ook klaar met eten. En dat strengeltje verdriet is er nog steeds. Het kwam even door me heen schieten toen ik in het café de datum zag staan op het bord met specials voor vandaag. Waarom maakt de datum mij verdrietig? Het doet me denken aan vanochtend, toen ik nog thuis was en ook even de datum zag verschijnen op het scherm van mijn telefoon. En het strengeltje verdriet schoot door me heen toen het in mijn boek ging over een gezin dat in een nieuw huis ging wonen. En het strengeltje verdriet schiet nu alsmaar heen en weer, alsof iemand een vioolsnaar tussen duim en wijsvinger vast pakt, uitrekt, en daarmee op en neer langs de snaar beweegt.

Dus nu sta ik alweer buiten en moet ik weer mijn best doen om afleiding voor mezelf te bedenken. Ik kijk nog eens op mijn horloge. Oh ja, nog steeds kwart voor 1 natuurlijk. Goed, het is me wel duidelijk. Terug naar het marktplein.

IV

Weer sta ik midden op de ster met zeven punten. Verderop zie ik een bankje waar een oudere dame met een breiwerkje zit. Ik ga naast haar zitten. Dit keer ben ik niet echt treurig maar vooral verslagen. Ik staar een tijdje voor me uit. Dan vraagt de breiende dame aan me:

“Heb je het moeilijk?”

Ik kijk op en knik. Het lukt met niet zo goed om het in woorden uit te spreken.

“Wat naar,” zegt de vrouw tegen me.

“Ja,” zeg ik.

Ze breit rustig verder en stelt verder geen vraag meer. Maar ik begin te praten.

“Ik ben weg gegaan van thuis. Ik vond het moeilijk om alles nog voor elkaar te krijgen in het leven. Of nou ja, het lukte me best, ik kon mijn taakjes doen en iedereen tevreden houden maar ik was zelf zo ongelukkig. Dat is het stomme, als het niet meer lukt om de dingen te doen dan krijgen de mensen wel in de gaten dat je je rottig voelt. Maar als je eigenlijk wel in staat bent om alles te doen dan heeft niemand het door.”

De dame kijkt naar me en knikt. “Ja, dat klinkt wel logisch, kind. Die mensen kunnen dat niet aan je buitenkantje zien.”

“Nee, dat is ook zo,” zeg ik. Ik vind het wel fijn dat ze me ‘kind’ noemt, ook al ben ik dat allang niet meer.

“Nou, dus nu ben ik weg gegaan van thuis. Want ik kon het echt niet meer aan.”

“Aha,” zegt ze.

“En dan hebben mensen om me heen tenminste ook eens door dat ik het niet aan kan.”

“Hm. Je zou dat natuurlijk ook gewoon tegen ze kunnen zeggen.”

“Ja,” zeg ik. “Dat is ook zo. Het is wel dramatisch om weg te gaan, vind je niet?” Ik voel in mij een verstrengeling ontstaan. Het voelt als een dissonant, een situatie die niet mag bestaan. “Ik baal eigenlijk wel dat ik thuis ben weg gegaan, wat een overdreven gedoe. Waarom kan ik niet gewoon zeggen dat ik me rot voel.”

“En dan ga je daarna zeker gewoon weer door met al je taakjes en aan al je verwachtingen voldoen?”

Verrast kijk ik op. Ze heeft precies mijn gedachten verwoord. Want dat is inderdaad wat ik zou doen. Zeggen dat ik me rot voel en dan daarna wel gewoon weer verder gaan. Want wat kun je anders? Ik knik en kijk even naar de grond.

“Weet je wat het is,” begin ik, “soms weet ik ook gewoon niet wat ik moet doen als ik me rot voel. Dan kan ik op de bank zitten en ongelukkig zijn, of in bed liggen en ongelukkig zijn. Maar dan lijkt het me eigenlijk makkelijker om gewoon door te gaan met dingen, dat ik in elk geval nog wat afleiding heb. Want anders ben ik helemaal alleen met mezelf.”

“Hm, en hoe is dat tot nu toe voor je gegaan?”

“Ja, niet zo best. Thuis verder gaan met dingen was niet fijn. En toen kwam ik hier en probeerde ik voor mezelf een nieuw leven te verzinnen.” Ik vertel haar over mijn poging als architect, met Harold en Harold en hun opdracht. En over mijn levens als danseres, en als rijke bruid.

“Maar kind, je kunt toch ook niet aan alle verwachtingen voldoen? Je had voor jezelf wel een makkelijker opdracht kunnen verzinnen als beginnende architect,” zegt de vrouw.

“Maar mijn eigen verwachtingen dan? En zelfs als ik geen enkele verwachting heb van mezelf, dan nog, ben ik wel de hele dag in mijn eigen gezelschap.”

De vrouw knikt maar zegt niks. Al die tijd zit ze rustig te breien. Heel prettig vind ik dat, want ze kijkt daardoor niet zoveel naar mij, ze is gewoon bezig met haar breiwerkje.

“Wat maak je?” vraag ik haar.

“Ik maak een muts voor mijn kleindochter.”

“Wat leuk. Het lijkt me heel rustgevend om te doen.”

“Ja, dat is het ook,” zegt de dame. “Het houdt mijn handen bezig zonder dat het me al te veel afleidt van mezelf. Ik ben hier, ik ben hiermee bezig, en verder hoeft er niks.”

“Dat lijkt me fijn,” zeg ik.

De vrouw legt haar breiwerkje even neer en pakt haar tas. Ze haalt er een bolletje wol en twee breinaalden uit. “Zal ik je leren breien?” vraagt ze, “dan kun je een sjaal voor mijn kleindochter maken.”

“Heel graag.”

Ze laat me zien hoe ik steken moet opzetten voor een sjaal. Ze laat me zien hoe ik recht en averecht kan afwisselen om een simpele sjaal te breien. En dan geeft ze het materiaal aan mij. Samen zitten we een tijd lang te breien. Ik laat alle strengeltjes ongemak die ik vandaag heb gevoeld de revue passeren. Het strengeltje spanning over de verwachtingen van anderen als architect. Het strengeltje zelfkritiek als danseres. En de strengels onrust die ik van mezelf had en die ik niet kon ontvluchten door maar afleiding te zoeken. Al die strengels voelen alsof mijn innerlijke vioolsnaar steeds verder onder spanning komt te staan. Alsof iemand de snaar uitrekt en langzaam erlangs beweegt. Ik stel me voor dat de snaar zal knappen. Maar dat gebeurt niet.

Na een hele tijd breien voel ik de verstrengelingen nog wel, maar laat ik ze maar met rust. Tenslotte geef ik het breiwerkje weer terug en ik bedank de vrouw voor de tijd die ik hier heb kunnen doorbrengen.

“Ik ga maar weer eens naar huis,” zeg ik.

“Goed,” zegt ze. “Naar welk huis ga je?”

“Ik ga naar mijn eigen huis, mijn eigen leven. Ik hoef geen architect of danseres te zijn, ik ga het niet proberen te ontvluchten. Ik ga thuis zijn en af en toe gewoon zeggen dat ik me rot voel.”

“Wil je het breiwerkje meenemen? Dan heb je wat te doen terwijl je je rot voelt.”

“Mag dat?” vraag ik verrast. “Maar de sjaal voor je kleindochter dan?”

“Ach,” zegt de vrouw, “dan heb ik weer een mooie reden om een nieuw bolletje wol uit te zoeken en lekker zelf een sjaal te gaan breien.”

Ze geeft me de spullen en ik neem ze mee naar huis. Thuis aangekomen parkeer ik mijn auto op de oprit. Het huis is leeg en donker, niemand zal nog gemerkt hebben dat ik weg ben geweest. Als ik binnenkom maak ik voor mezelf een kopje thee en ga ik op de bank zitten breien totdat mijn familie thuiskomt.