Koffertje

Toen ik uit de trein stapte droeg ik in elke hand een koffer. In mijn linkerhand had ik een middelgrote koffer met wat kleding, toiletspulletjes en een paar boeken. En in mijn rechterhand had ik een klein zwart koffertje, dat ik al jaren met me mee droeg. Wat er precies in zat wist ik niet, want ik was de sleutel al lang geleden kwijt geraakt. Het koffertje was loodzwaar, ondanks het kleine formaat. En nu was ik speciaal naar deze grote stad gekomen om dit koffertje open te maken. Hier was vast wel iemand die me daarbij zou kunnen helpen.

Ik stapte het stationsgebouw uit en zette mijn koffers even neer om uit mijn jaszak een briefje met een adres te vissen. Mijn vriendin Mara had me geschreven dat er bij haar in huis een kamer vrij zou komen, dus daar ging ik nu naartoe. Ik vroeg iemand om me de weg te wijzen en algauw stond ik met mijn twee koffertjes in de hand voor de deur van een oud pand in de binnenstand.

“Em, je bent er!” riep Mara. En ze trok me naar binnen voor een stevige omhelzing. Blij keken we elkaar aan. “Geef maar hier, die koffers, ik zal je laten zien waar je komt te wonen!” zei Mara kordaat. Ik gaf haar mijn middelgrote koffer met gewone spullen. De kleine zwarte koffer hield ik zelf vast.

I

En zo kwam ik te wonen in het huis van tante Bessie. Zo heette ze natuurlijk niet echt, maar zo noemden Mara en ik onze hospita. We zagen haar niet vaak, maar als we haar zagen liep ze altijd met een dienblad met één kopje thee en een schoteltje met precies 3 koekjes. Dan kruiste ze letterlijk onze wegen: vanaf de voordeur liep er een lange gang naar achteren, met aan weerszijden de vertrekken waar tante Bessie woonde, waardoor we haar dus regelmatig tegenkwamen terwijl ze de gang overstak met haar dienblaadje. Achter op de begane grond waren voor ons een aparte keuken en een klein badkamertje. En dan was er een steile trap naar boven, naar onze slaapkamers. Bovenaan de trap was links mijn kamer, en rechts de kamer van Mara.

Op de dag dat ik aankwam in dit huis had ik als een van de eerste dingen mijn zwarte koffertje onderin een oude inbouwkast in mijn kamer gezet. Daarna had Mara me natuurlijk even rondgeleid. Tenslotte stonden we samen in ons keukentje beneden boontjes te doppen voor het avondeten.

“Dus je bent hier naartoe gekomen om langere tijd te blijven?” vroeg Mara.

“Ja, dat denk ik wel,” zei ik. Eigenlijk was ik hier natuurlijk vooral naartoe gekomen omdat ik hoopte dat iemand me kon helpen om het koffertje open te maken. Maar ik was ook van plan om wat werk te zoeken voor een tijdje, dan kon ik rustig op zoek naar de juiste persoon die me zou kunnen helpen.

“Wat gezellig!” zei Mara. Ik keek op van het boontjes doppen. Huh?

“Gezellig dat je hier een tijd komt wonen, toch!” zei Mara.

Ohja, ik was in gedachten bij het zwarte koffertje, en dat vond ik helemaal niet gezellig. Maar ze had gelijk, natuurlijk. “Ja, heel gezellig!” antwoordde ik. “Mag ik morgen mee naar je werk, om te vragen of ze misschien ook wat aan mijn diensten hebben?”

“Natuurlijk,” zei Mara. “Er is net een nieuwe afdeling in ons warenhuis waar mensen kleding uit een catalogus kunnen uitzoeken die dan op maat gemaakt wordt. Daar kunnen ze vast nog wel een naaister gebruiken. Handig dat je een vaardigheid hebt die in elke stad wel inzetbaar is!”

Ik knikte. En Mara babbelde meteen verder: “Maar nu moet je me alles vertellen over ons dorp. Ik wil alle roddels horen!”

“Haha, alle roddels van de afgelopen 3 jaren sinds je naar de grote stad bent vertrokken? Weet je het zeker? Dan moet ik je ook alles vertellen over de mannen van mevrouw Fideel…”

We moesten allebei lachen en zo begon een gezellige avond met veel koppen thee en verhalen over ons oude dorpje die mogelijk niet allemaal op waarheid gebaseerd waren.

De volgende ochtend liepen Mara en ik samen naar het warenhuis waar ze werkte. En ja hoor, natuurlijk was er wel wat werk voor een naaister. Ik mocht die dag mijn vaardigheden laten zien en aan het eind van de dag was ik verzekerd van een inkomen voor de komende tijd. Voortaan liepen we dus elke dag ’s ochtends en ’s avonds samen van en naar ons werk. Overdag zag ik haar verder niet, want ze werkte op een andere afdeling. Dan probeerde ik mijn gedachten te concentreren op de jurken die ik maakte voor rijke dames in het warenhuis. Maar vaak dwaalden mijn gedachten met een schuldgevoel naar het zwarte koffertje dat ik onder in de kast had gezet. Aan het eind van mijn eerste week in deze stad deed ik de kast open en bekeek ik het koffertje eens. Het was nog steeds zwart en het zat nog steeds potdicht. En toen ik het optilde was het nog steeds loodzwaar. Zwaarder misschien wel dan het ooit was geweest. Met een zucht zette ik het weer terug en deed de kastdeur dicht.

Maar ’s avonds in bed groeide mijn schuldgevoel. Ik kwam hier om dit koffertje open te maken, en in plaats daarvan kletste ik vooral veel met Mara. Die nacht sliep ik onrustig en droomde ik over het koffertje. Het werd steeds groter en groter, totdat het uit mijn kast knapte en om mijn hele kamer heen dichtklapte met mij opgesloten in het koffertje. Ik schrok ervan wakker en besloot dat het tijd was om het koffertje open te maken.

II

De volgende dag vroeg ik aan tante Bessie of ze een goede slotenmaker in de buurt wist. Ze keek me wat achterdochtig aan. “Waar heb je die nu weer voor nodig?” Ik realiseerde me dat het een beetje gek leek om aan je hospita te vragen naar een slotenmaker. Alsof ik van plan was om de sleutels van haar huis te kopiëren. Mara kwam er bij staan en keek verwonderd van mij naar de hospita. Dus ik moest toch even iets uitleggen.

“Nou,” begon ik, “ik heb een klein koffertje dat al jaren lang op slot zit, en waarvan ik niet precies weet wat er in zit. En ik dacht: in deze stad is vast wel iemand die me kan helpen om het koffertje open te maken.”

“Oh!” riep Mara. “Dat koffertje zag ik toen je hier aankwam! Dat mocht ik toen niet van je dragen, ik weet het nog! Zit er soms een schat in?” En ze keek me met twinkelende oogjes aan.

Ik deed mijn best om er even om te lachen. Maar ik wist dat er geen schat in zou zitten. Er zou iets zwaars in zitten. Iets dat paste bij de kleur van het koffertje. Iets zwarts. Maar wat precies, dat wist ik niet. Tante Bessie keek me al een tijdje doordringend aan. Ze maakte in haar hoofd duidelijk een afweging over de geloofwaardigheid van mijn bewering.

Tenslotte haalde tante Bessie een oud telefoonboek erbij en zocht een adres van een slotenmaker voor me op. Ik ging meteen op pad, met het koffertje. Mara leek even aanstalten te maken om ook mee te gaan maar ik zei meteen nadrukkelijk tegen haar: “tot straks, Mara!” en trok de deur achter me dicht.

En nu zou het misschien leuk zijn als dit verhaal je als lezer heel lang in spanning hield over de inhoud van het koffertje. Dat ik langs twintig slotenmakers en verschillende gereedschapswinkels moest voordat iemand in staat was om het open te maken. Maar zo ging het niet. Ik kwam aan bij de slotenmaker en die zei: “ja hoor, dat kan ik wel openmaken. Dan moet ik alleen even uw naam en adres noteren voor het geval de politie hier later nog naar komt vragen.” Dat vond ik natuurlijk geen probleem, en daarna haalde de slotenmaker een loper tevoorschijn en maakte het koffertje open.

Het koffertje stond op de toonbank van de slotenmaker. Ik opende de deksel en sloeg het meteen weer dicht. Gauw deed ik een stap achteruit. De slotenmaker keek me verbaasd aan. “Eh, dankuwel” mompelde ik nog. En toen deed ik met tegenzin weer een stap voorwaarts om het koffertje te pakken. Het woog loodzwaar. Ik torste het mee naar huis en schoof het meteen weer onderin de kast. Ik ging op bed liggen en verstopte me onder de dekens. Even later stapte ik weer uit bed en gooide een deken over het koffertje heen. Daarna deed ik de kastdeur weer dicht en ging zelf ook weer onder een deken liggen op het bed. Daar bleef ik eindeloos liggen. Totdat er op de deur van mijn kamer geklopt werd. Het was Mara.

III

“Mag ik binnenkomen, Em?” vroeg Mara.

“Ja, kom maar,” riep ik van onder mijn dekens.

Mara kwam naast me zitten op de rand van het bed en zei niks. Toen aaide ze wat over mijn rug. Nog steeds zei ze niks. Na een hele tijd kroop ik onder de dekens vandaan en ging naast haar op de rand van het bed zitten.

“Was het niet wat je verwacht had?” vroeg ze.

Op die vraag had ik geen antwoord. Ik had geen verwachtingen. Maar ik was wel geschrokken van de inhoud van het koffertje. Ik schudde mijn hoofd maar zei niks. Mara bleef geduldig naast me zitten terwijl ik woorden zocht om haar te vertellen wat er in zat. Zo af en toen maakte ik een beginnetje. Ik schraapte mijn keel, maar kon toch niks zeggen. Ik ging eens wat verzitten, maar kon nog steeds niks zeggen. Tenslotte riep ik heel snel en een beetje schor: “er zaten foto’s in!”

“Oh!” zei Mara. Het lukt haar niet om haar opluchting te maskeren.

“Foto’s?”

“Ja, foto’s” zei ik. “Van vroeger”. Maar er zat nog meer in, en dat kon ik haar niet vertellen. Er zat ook een klein bolletje zwart licht in. Nee, nou ja, niet echt natuurlijk. Maar zo voelde het. Alsof er een klein bolletje stijf opgerolde rottigheid in zat, dat zou ontsnappen als ik te lang naar de foto’s keek. Alsof het bolletje zich zou uitrollen tot grote flarden zwarte mist, die zich dan langzaam om mij heen zouden draperen tot er geen licht meer over bleef in mijn leven.

“Maar waarom vind je dat dan zo erg?” vroeg Mara. Ze keek me heel vriendelijk aan, probeerde me duidelijk te helpen. “Dat is toch helemaal niet erg?”

“Ik vind het wel erg,” bracht ik uit. “Het zijn nare foto’s die ik niet wil zien. Nouja, niet nare foto’s, het zijn best mooie foto’s. Maar foto’s die me aan nare dingen doen denken.” Mara keek me stilletjes aan. Ze aaide me nog eens over mijn rug. Tenslotte zei ze: “zal ik een kopje thee voor je maken?”

IV

De volgende dag liepen we weer samen naar het warenhuis waar we werkten. We praatten over andere dingen. Overdag probeerde ik ook aan andere dingen te denken dan het koffertje in de kast. Ik probeerde me te concentreren op het geluid van mijn naaimachine. Heerlijk is dat, dat het geluid mijn gedachten wat dempte. En thuis probeerde ik ook aan andere dingen te denken. Ik liet het koffertje in de kast staan en ging bij Mara op de kamer zitten totdat het echt tijd was om naar mijn eigen kamer te gaan om te gaan slapen. We dronken veel thee en aten ook best veel chocola.

Maar toen ik ’s avonds in bed lag had ik het idee dat het koffertje me aanstaarde door de kastdeur heen. Ik stelde me voor dat het koffertje nog zwaarder was dan ooit tevoren. En ik verstopte me onder de dekens. Het was een beetje als vroeger, als er een enge film op televisie was. Zelfs als de televisie uit was vond ik het eng. Mijn vader had toen gezegd: die engheid zit eigenlijk in jezelf. Je bent vooral bang om er bang voor te zijn. Je bent bang voor de reactie die je misschien zou hebben als je die film zou zien. Maar de televisie staat dus gewoon uit. Het was lief bedoeld, maar maakte me eigenlijk alleen maar banger. De engheid zit binnenin mij! En die kan ik niet uitzetten! Zo voelde het nu ook. Dat koffertje stond in de kast, maar het voelde eigenlijk inmiddels alsof dat strak opgerolde zwarte bolletje met narigheid in mij zat. Ik was bang voor de mistflarden die mijn wereld duister zouden maken.

“Kon je een beetje slapen?” vroeg Mara de volgende ochtend.

“Een beetje,” zei ik naar waarheid. Ik had wel wat geslapen maar voelde me in mijn hele lijf loodzwaar. Samen liepen we naar ons werk. Mara pakte mijn hand en gaf er een kneepje in.

“Kan ik je helpen?” vroeg ze. Ik keek haar even aan. Ik vond het fijn dat ze bij me was, fijn dat ze mee leefde. Maar nee, ze kon me niet helpen. Niemand kon me helpen. De engheid zat ik mij.

“Ik weet niet hoe je me kunt helpen.” zei ik zachtjes. En ik keek naar de grond. “Maar ik vind het fijn dat je er bent.”

V

De volgende ochtend werd ik wakker na weer een onrustige nacht. Toen ik mijn kamerdeur open deed zag ik dat Mara er een cadeautje voor had gelegd. Een blikken koektrommel met een vrolijk plaatje erop. Ik maakte de trommel open en vond een briefje van haar: “Lieve Em, laten we samen een trommel vullen met fijne foto’s. Zullen we dit weekend samen toerist in eigen stad zijn?”

Die zaterdagochtend stonden we om half 10 op het plein in het centrum van de stad. Gewapend met een fotocamera en een rugzakje met lekker eten om onderweg te picknicken stonden we om ons heen te kijken.

“Kom!” zei Mara. Want die had gelukkig een plannetje. Mij leek het vooral fijn om me op sleeptouw te laten nemen. Mara greep mijn arm en zo staken we samen het plein over naar de grote kerk aan de overkant. Mara nam een foto van de kerk. Toen keek ze me even bedachtzaam aan. “Ik denk dat er iemand naast moet staan op de foto. Anders hadden we net zo goed een ansichtkaart kunnen kopen.”

“Ga jij er maar voor staan,” spoorde ik haar aan. “Dan neem ik de foto wel.” Ze gaf mij de camera en nam een vrolijke toeristenpose aan voor de kerk. Een hand in de zij, een brede glimlach, en ik klikte voor de foto.

Daarna liepen we verder. Bij de grachtengordel zagen we een paar indrukwekkende oude zeilboten, volledig opgetuigd wachten totdat de brug open zou gaan. Ik leunde over de reling van de brug en keek naar de boten terwijl Mara een foto maakte. Ik was opgelucht dat ik niet hoefde te lachen naar de camera, want ik voelde me niet vrolijk. Ik dacht aan het zwarte bolletje narigheid. Het zat nog steeds in mij, maar de zeilboten waren ook best leuk om even naar te kijken. Zolang ik maar niet hoefde te doen alsof ik echt blij was.

We dwaalden de hele ochtend door de stad. Rond lunchtijd zochten we een rustig plekje in een park om ons eten op te eten. We zaten op een bankje vlakbij een soort openlucht fitness-locatie. Het zag er bizar uit, alsof ze een soort speeltuin voor volwassenen in het park hadden gemaakt. Er was een groepje volwassenen druk in de weer terwijl wij zaten te lunchen. Het meest bizarre vond ik de home trainers die ze daar hadden neergezet, zodat je op de plaats kunt fietsen in de buitenlucht. Waarom niet gewoon op een echte fiets fietsen in de buitenlucht?

Toen het fitnessgroepje vertrok keken Mara en ik elkaar aan. “Daar moeten we ook even wat foto’s maken!” zei Mara vrolijk. We renden naar de fitnessapparaten en maakten om de beurt foto’s van elkaar terwijl we gekke toeren uithaalden op de apparaten. Vrolijk grijnsde ik naar de camera terwijl ik in de lucht stond te fietsen. Mara probeerde als een aapje aan 1 hand aan een rekstok te hangen, maar dat lukte haar niet. Giechelend plofte ze op de grond. “Gelukkig heb ik net op tijd een foto van je gemaakt, die ene milliseconde dat je wel even aan 1 hand hing!” riep ik vrolijk. We bleven nog een tijd ravotten in de grotemensenspeeltuin en pakten tenslotte onze spullen weer in om naar huis te gaan.

VI

Onderweg naar huis haalden we afhaal-eten voor thuis. ‘Toerist in eigen huis’ noemde Mara het. We bekeken ’s avonds de foto’s die we hadden gemaakt en bestelden de mooiste om te laten afdrukken. En toen barstte ik ineens in huilen uit terwijl we naast elkaar achter haar laptop zaten. Verbaasd keek Mara me aan. “Wat is er, Em?”

Het lukte me niet om haar te antwoorden. Ik voelde ineens totale wanhoop. Mijn lijf voelde slap, mijn hoofd voelde geblokkeerd. Ik huilde hartgrondig met heftige snikken. Mara keek bezorgd naar me. Tenslotte lukte het me om iets te zeggen. “Het voelt zo eng,” probeerde ik uit te leggen, “dat ik me even blij heb gevoeld vanmiddag.” Ze keek me verbaasd aan. Maar ik schudde mijn hoofd. Mijn zin was nog niet af. Ik schraapte wat energie bij elkaar om de rest te zeggen. “Het voelt eng dat ik me even blij heb gevoeld, want nu is het extra naar om weer terug te moeten naar mijn zwarte bolletje narigheid.”

“Je wat?” vroeg Mara voorzichtig.

“Mijn zwarte bolletje narigheid.”

Mara zei niks.

“Ik voel me gewoon zo naar, soms,” zei ik toen maar, ter verklaring.

“En het is extra treurig dat de vrolijke dingen me niet vrolijk maken. En dat niks en niemand me kan helpen.”

Ik stond op en ging naar mijn eigen kamer. Daar trok ik de dekens over mijn hoofd om me te verstoppen. Maar de zwarte narigheid raasde door me heen. Het zwarte bolletje opgerolde mist was een grote kluwen narigheid geworden, met rode en knalblauwe strengen die door elkaar heen rondwervelden in mijn hoofd. Ik dook zo ver mogelijk weg in mijn bed, onder de dekens, in mezelf.

VII

De volgende dag was het wervelende gevoel van narigheid wel wat minder. Ik had weinig geslapen en Mara keek me bezorgd aan toen we samen naar ons werk liepen. Ik heb het zwarte bolletje weer stevig opgerold en weg gestopt. Misschien moet ik maar niet teveel dingen doen, geen leuke dingen en geen nare dingen, dan houd ik het zwarte bolletje een beetje onder controle, had ik bedacht. We liepen in stilte naast elkaar.

Die middag liepen we in stilte terug naar huis. Vlakbij huis zei Mara dat ze even langs de supermarkt zou gaan om eten te halen. “Ga jij maar vast naar huis,” zei ze. Ik liep door. Thuis gekomen vond ik op de deurmat een envelop met de foto’s die we de avond tevoren hadden besteld. Dat was snel! Ik ging op de trap zitten en wachtte op Mara. Een trap is eigenlijk een perfecte plek om treurig te zijn, bedacht ik bij mezelf. Het is er onpersoonlijk en kaal, en als je wilt kun je zelfs op een plek zitten die niet boven en ook niet beneden is. Alsof je je uit alle concrete situaties terugtrekt.

Niet veel later kwam Mara thuis. Ze zette de boodschappen in de keuken en kwam naast me op de trap zitten.

“De foto’s zijn er al?” vroeg ze. Ik knikte en gaf haar de envelop. Ze haalde de foto’s uit de envelop en bladerde ze vluchtig door. Toen stopte ze ze weer terug. “Die kunnen we altijd later nog eens bekijken.” Ik knikte. We bleven een hele tijd zitten, in stilte.

“He Em,” zei Mara toen, “zullen we samen naar die andere foto’s kijken?”

Ik keek verschrikt op. “Naar de foto’s in het zwarte koffertje?” Ik slikte en zei niks terug.

“Misschien helpt het wel om ze gewoon te bekijken. Dan hoef je er niet zo bang voor te zijn.” Ik dacht terug aan mijn vader die had gezegd ‘de angst zit in jezelf’. Ik dacht dat Mara misschien wel een punt had maar het leek me zo naar om het te moeten zien. Ik legde mijn hoofd op haar schouder. Na een tijdje tilde ik mijn hoofd weer op en keek haar aan. “Misschien is dat wel een goed idee,” zei ik maar. Misschien kon Mara me er doorheen slepen. Ik stond op en haalde het zwarte koffertje.

Samen zaten we op de trap, ik met het zwarte koffertje op schoot. Ik had ook de blikken trommel meegenomen om de foto’s van onze toeristendag in te doen. Dat konden we dan mooi later doen, als we deze narigheid achter de rug hadden. Ik legde mijn hand op de deksel van het zwarte koffertje en voelde het zwarte balletje rottigheid in mijn lijf heen en weer stuiteren. Mara legde haar hand op mijn hand en samen maakten we het koffertje open.

De bovenste foto in het koffertje was een foto met een omgehakte boom in de tuin van mijn ouderlijk huis. Ik stond er trots bij met een handzaag in de hand een één voet op de boomstam. Ik was ongeveer 10. We keken er een tijdje naar.

“Wat voel je?” vroeg Mara.

“Wrijving,” zei ik. Ik was een beetje verbaasd over mijn eigen antwoord. “Ik hielp mijn vader om de boom op te ruimen. Ik mocht takken afzagen en mijn vader liet aan alle kanten blijken dat hij dat heel stoer van me vond. Hij schepte zelfs op tegen de buurman. Maar ik voelde me een valsspeler. Want ik kon het helemaal niet allemaal zelf, mijn vader hielp me af en toe met zagen als het wat te zwaar ging. En dan zei hij toch tegen andere mensen dat ik het helemaal zelf had gedaan. Dat klopte niet en ik vond het maar niks.”

Mara knikte. Ze snapte duidelijk niet waarom ik me daar zo rot over voelde. Ik snapte het zelf eigenlijk ook niet meer, nu ik het zo vertelde. Maar ik voelde wat zwarte mistflarden omhoogkomen in mijn lijf. We gingen naar de volgende foto. Een groepje kinderen, ieder met een huisdier op schoot. Ik zat er ook bij, hier was ik nog iets jonger, een jaar of 8. Ik had geen huisdier maar een heel grote knuffel. Want ik was eigenlijk bang voor dieren.

“Dit was ons dierenclubje,” vertelde ik aan Mara. “Ik zat in een dierenclubje maar ik was eigenlijk best bang voor dieren.” Ik lachte om de ironie ervan.

Mara lachte ook. Ik voelde me toch een beetje verraden dat ze erom lachte. Mocht ik er dan wel om lachen maar zij niet? Er schoot een rode flard boze mist door mij heen. Gauw legde ik de foto weer weg en pakte de volgende. Daar stond een club kinderen om een kampvuurtje heen. Ze hielden stokken met brooddeeg eromheen boven het vuur.

“He, wat leuk!” zei Mara. “Waren jullie daar brood aan het bakken?”

Ik voelde weer een rode flard door me heen trekken en keek haar boos aan. “Ik vind dit dus niet leuk! Dit was mijn elfde verjaardag en ik was hartstikke verdrietig op die dag! Het was een rotverjaardag! Met een rotfeestje! Broodbakken met kinderen van elf, dat is toch helemaal niet leuk!”

Mara keek me verbaasd aan. De mistflarden cirkelden door mijn hoofd. Ik voelde me verraden door Mara die vergeten was hoe rottig deze foto’s voor mij waren. Mara die durfde te zeggen dat het misschien leuk was. Hoe durfde ze! Boos klapte ik het koffertje dicht en stampte de trap op naar boven. Ik gooide het koffertje in een hoek van de kamer en dook mijn bed in, onder de deken.

VIII

Ik hoorde van onder mijn deken dat Mara de foto’s van de toeristendag in de koektrommel stopte. Ik hoorde dat ze de koektrommel voor mijn deur zette. En ik hoorde dat ze daarna eten ging koken in de keuken. Een half uurtje later hoorde ik haar eten voor mijn deur zetten. Ze klopte aan en riep: “Em, er staat een bordje eten voor je deur. Ik ga nu op mijn eigen kamer eten.” Ik hoorde dat ze weg liep en naar haar eigen kamer ging. En even later hoorde ik dat ze naar beneden ging om af te wassen. Tenslotte hoorde ik dat ze even in de badkamer was geweest en naar boven ging om te gaan slapen. Al die tijd lag ik in mijn bed.

Toen alles stil was opende ik mijn kamerdeur en pakte het bord dat ze had klaar gezet. Ik at het koude eten op en zette het bord weer terug. Ik verstopte me weer in bed en wentelde me in zwarte flarden die inmiddels overal om me heen waren. Zwarte flarden die gingen over vroeger, aangevuld met zwarte flarden die gingen over nu. Want ik was boos op Mara. Ik voelde me verraden. Dat ze het aangedurfd had om vrolijke dingen te zeggen over mijn moeilijke foto’s. En er was ook nog een flard knalrode mist die ging over mezelf. Ik was boos dat ik boos was. Boos op Mara, die me nog wel had willen helpen.

Midden in de nacht pakte ik een pen en papier en schreef een briefje dat ik onder haar deur door schoof. ‘Sorry dat ik boos op je ben. Het was lief dat je me probeerde te helpen. Kun je me morgen ziek melden op mijn werk?’

De volgende ochtend hoorde ik haar opstaan en ik hoorde haar even stil staan bij haar kamerdeur, toen ze blijkbaar mijn briefje had gevonden. Ik hoorde haar naar beneden gaan en later weer naar boven. Tenslotte hoorde ik haar de voordeur achter zich dichttrekken toen ze naar haar werk ging, en al die tijd lag ik verstopt in mijn bed.

Toen ze weg was at ik wat en ging even naar de WC, om me vervolgens weer in mijn bed te verstoppen. Aan het eind van de middag hoorde ik dat ze thuis kwam van haar werk. Maar ik hoorde haar niet de trap op komen. Ik wachtte een hele tijd maar hoorde niks. Toen werd ik toch wat nieuwsgierig. Ik opende mijn kamerdeur en zag dat ze op de trap zat. Precies halverwege, tussen boven en beneden. Ik ging naast haar zitten.

“Sorry dat ik je probeerde te fixen, Em,” zei Mara. Ik keek haar aan en schudde mijn hoofd.

“Dat geeft niet,” zei ik zachtjes. “Sorry dat ik me niet liet helpen. Niemand kan me helpen, helaas”

Mara keek me aan met een beetje een boze blik. Ik schrok ervan en deinsde onwillekeurig een beetje achteruit.

“Nou,” zei Mara, “ik zei sorry dat ik je probeerde te fixen, maar niet sorry dat ik je probeerde te helpen. Want ik kan het niet voor je fixen, dat had ik kunnen weten. Maar ik kan je best helpen. En in de eerste plaats kun jij jezelf helpen!”

Ik schudde weer mijn hoofd. “Hoe dan?” Ik voelde allerlei flarden rondzwerven in mijn hoofd.

“Dat weet ik niet,” zei Mara. Ik keek verrast op. “Ik weet niet hoe je jezelf kunt helpen, dat moet je zelf uitvogelen.”

“Ja, zeg. Dit bewijst wel mijn punt dat niemand me kan helpen!” zei ik. En ik moest er onwillekeurig een beetje om lachen.

“Ja maar Em, je bent zo streng voor jezelf. Je zegt steeds dat je je schuldig voelt omdat je niks doet met dat zwarte koffertje. Maar waarom zou je dat zwarte koffertje niet gewoon in de kast laten staan en doorgaan met je leven? Of wachten totdat je er wel aan toe bent om het open te maken?”

“Hm.” Ik dacht er eens over na. “Maar wat nou als ik daar nooit aan toe ben?”

“Nou, is dat erg?”

“Hm.” Ik voelde het bolletje zwarte flarden door me heen stuiteren. Dat wou ik helemaal niet met rust laten, dat zwarte bolletje narigheid. Het moest weg!

“Maar wat nou als mijn zwarte bolletje narigheid steeds groter en groter wordt, omdat ik er niks aan doe?” vroeg ik Mara.

“Ja, dat weet ik ook niet. Maar ik kom wel bij je op de trap zitten als je je niet goed voelt. Ik heb er wel vertrouwen in dat het uiteindelijk goed komt.”

“Ik niet,” zei ik tegen haar.

“Nee,” zei Mara. “Maar ik dus wel.” Toen stond Mara op en ze ging naar de keuken. Ze begon boontjes te doppen. Na een tijdje kwam ik bij haar staan en dopten we samen boontjes.

IX

In de weken daarna liet ik het koffertje gewoon onderin de kast staan. Ik ging naar mijn werk, ik kletste met Mara en af en toe voelde ik me naar en dan zaten Mara en ik even samen op de trap. Mijn leven voelde niet comfortabel, een beetje alsof ik me door een modderige sloot met dikke drek heen bewoog. Maar hé, ik bewoog wel, en het balletje narigheid was nog niet ontploft.

En toen gebeurde er op een dag iets op mijn werk dat de zwarte flarden weer aanwakkerde. Alsof iemand kooltjes op het vuur had aangeblazen totdat ze weer roodgloeiend werden, alsof alle strak opgerolde flarden weer fel van kleur werden en begonnen rond te zwerven door mijn hoofd.

Ik had een opdracht gekregen om voor een jonge vrouw een jurk op maat te naaien. Ze was een keer langs geweest en toen had ik haar maten genomen. Samen hadden we afspraken gemaakt over het ontwerp, en tenslotte had ik alles klaargemaakt voor een laatste pas-sessie. Maar toen ze de jurk kwam passen was ze heel ontevreden. “Hij is veel te groot!” had ze gezegd. Ik legde haar uit dat dit het model was, gemaakt naar haar maten. Maar ze stond er op dat ik de jurk strakker moest maken. En wel nu. Dus ik paste de jurk aan naar haar wensen. Ze trok de jurk weer aan, strakker en wel, en keek ontevreden in de spiegel. “Wat een vreselijk model. Dit staat me echt helemaal niet!” Ik had gekeken naar haar spiegelbeeld en was het eigenlijk wel met haar eens. De jurk zat nu veel te strak. Vervolgens moest de manager erbij komen, want mevrouw wilde niet meer betalen voor de jurk.

“En toen gaf de manager natuurlijk mij de schuld, en zei tegen die mevrouw dat ik het wel zou aanpassen in mijn eigen tijd,” vertelde ik op weg naar huis aan Mara. Met open mond had ze mijn verhaal aangehoord.

“Nou ja!”

“Ja, dus nu moet ik dat braaf gaan doen en moet ik ook nog eens beleefd doen tegen die vrouw bij de volgende pas-sessie.” Ik zuchtte. Ik voelde innerlijk grillige flarden door me heen trekken maar mijn lijf voelde slap en gelaten.

“He maar Em,” zei Mara, “wat een stomme vrouw! Zij wil zonodig doen alsof ze superdun is, terwijl ze dat niet is.”

“Hm, ja, dat klopt wel.”

“En nu zit jij in de penarie doordat zij zo debiel doet!”

“Hmm.” Ik dacht er even over na.

“Nou, daar zal je wel flink boos over zijn, of niet soms?” vroeg Mara.

“Eh… ik had er nog niet zo over nagedacht eigenlijk. Ik baalde vooral van het werk dat ik nu extra moest gaan doen.”

We waren inmiddels bijna thuis en ik realiseerde me dat ik al die flarden zwarte narigheid voelde omdat ik gewoon hartstikke boos was op die mevrouw. En dat gemengd met een boel dof zwarte flarden die mee omhoog kwamen vanuit het koffertje. We gingen ons huis in en Mara zette de boodschappen die we onderweg naar huis hadden meegenomen in de keuken. Ze ging op de trap zitten.

“Ga je vast klaar zitten?” vroeg ik, en ik glimlachte, omdat ze me zo goed kende. In mij voelde ik wat zwarte mistflarden weer oprollen op hun bolletje. Een paar knalrode, verse flarden van vandaag waarden nog wat rond in mijn hoofd. Ik liet ze met rust.

“Wat een stomme mevrouw!” zei ik nog eens even lekker hardop.

“Nou!” zei Mara.

Ik ging naast haar op de trap zitten.

“He Mara,” zei ik, “misschien dat het me wel zou kunnen lukken om geen nieuwe narigheid aan mijn zwarte bolletje narigheid toe te voegen. Snap je wat ik bedoel?”

“Nee,” zei Mara, “vertel.”

“Nou,” begon ik, “misschien help ik mezelf al een beetje door nu even boos te zijn op die mevrouw, dat dat gewoon mag, begrijp je?”

“Hm,” zei Mara, “misschien snap ik het een beetje. Maar als jij het maar snapt.”

En we gingen naar de keuken om samen boontjes te doppen.