Alles moest aan diggelen

Pieken en dalen

Die zaterdag zaten Caroline en Jacob met de kinderen in de tuin van Mark en zijn vrouw Selma, waar Kasper vrolijk tussen iedereen door liep met lege speelgoedbordjes vol chocoladetaart en sinaasappelcake. In de lente en zomer had Kasper met grote regelmaat zin om zijn verjaardag te vieren. Dan nodigde hij zoveel mogelijk vrienden en kennissen uit en serveerde zogenaamd allemaal lekkere taartjes op speelgoedbordjes uit zijn speelgoedkeukentje. Jacob en Caroline hadden het even besproken, of ze wel naar buiten konden gezien de huidige omstandigheden. Caroline had nog opgezocht hoeveel sterfgevallen er nou precies waren geweest, en dat leek, als je er verstandig over nadacht, inderdaad wel wat mee te vallen. Maar eigenlijk had ze het liefst willen opzoeken hoe groot de kans op een dodelijke tekenbeet in de tuin van Mark precies was. Maar dat kon het internet haar natuurlijk niet vertellen. Ach, had Jacob gezegd, hoe gevaarlijk kan het nou helemaal zijn in de tuin van Mark?

En dus zaten ze nu in de tuin voor Kasper’s feestje. Het was een langgerekte tuin met een smal paadje dat langs het terras slingerde, daarna de rand volgde van de border waar in de zomer bloemen zouden staan, om tenslotte te verdwijnen achter een bosje struikgewas midden in de tuin. Deze smalle tuin grensde aan de achterkant en aan de zijkant aan een tuin van de achterburen, waar een aantal hoge bomen stond. Als je achterin de tuin van Mark en Selma ging zitten dan voelde het dus haast alsof je in het bos zat: om je heen waren hoge bomen en het huis was door de struiken midden in de tuin niet meer te zien. Een clubje kinderen had een picknickkleedje daar achterin de tuin gelegd en zat nu verstopt achter een slordige forsythia, wiens takken vol gele bloemetjes lukraak alle kanten uit staken en de kinderen grotendeels aan het gezicht ontnamen.

De volwassenen zaten aan een tuintafel op het terras en lieten de kinderen zoveel mogelijk met rust. Op tafel stond het cadeautje dat Olivier voor Kasper had meegenomen: een houten gereedschapskistje met boor, hamer en schroevendraaier. Aangezien Kasper meerdere keren per jaar zijn verjaardag vierde, kreeg hij natuurlijk niet elke keer een echt cadeautje. Maar ze namen wel altijd iets mee, meestal een stuk speelgoed waar Olivier en Noortje op uitgekeken waren. Daar speelde Kasper dan een tijdje mee en dan kregen ze het later wel weer een keer terug. Het deed dus eigenlijk dubbel dienst als cadeautje: Kasper kon er even plezier van hebben en een tijd later voelden Olivier en Noortje weer hernieuwd enthousiasme als ze het terug kregen.

Na de taartjes van Kasper deelde Mark nog echte koekjes uit, als toetje. En toen riep Kasper ineens:

‘Ik wil naar de speeltuin! Ik ben jarig, dus ik mag het zeggen!’

Oh, dacht Caroline. De speeltuin? Ze keek naar Jacob om zijn blik te vangen, maar die bekeek net heel aandachtig een geel bloemetje dat Noortje hem voorhield. Caroline zag Jacob en ze zag Noortje en ze zag het bloemetje waar die twee zo gebiologeerd naar keken. Maar ze zag ook de blaadjes in de boom verderop in de andere achtertuin, en het leek wel alsof ze elk blaadje afzonderlijk zag fladderen in de wind. De boom als geheel leek misschien rustig wat te ritselen in het zachte lentebriesje dat er stond, maar Caroline had heus wel door dat elk afzonderlijke blaadje eigenlijk voortdurend een wilde werveling doormaakte. Caroline probeerde haar aandacht uit die wilde werveling te halen door het op iets anders te vestigen, iets rustigers. Ze luisterde geconcentreerd of ze misschien iets van een vogelgeluid kon onderscheiden. Maar ze hoorde alleen maar gekwebbel van kindjes. Wel voelde ze een zacht briesje langs haar wang strijken. De speeltuin, dat leek haar niet een groter risico dan Marks achtertuin, probeerde ze bewust te bedenken. Het is niet alsof teken niet op privéterrein durven te komen alleen maar omdat het kadaster toevallig had vastgelegd dat het van Mark was.

‘Nou, wacht even Kasper,’ zei Mark. ‘Dat gaan we alleen doen als iedereen er zin in heeft. Wie heeft er zin om naar de speeltuin te gaan?’ Het lukte Mark weer perfect om iedereen te vriend te houden. In plaats van dat Kasper als een drammerig kindje zijn zin doordreef, had Mark het nu omgevormd naar iets dat een gezamenlijk plan kon zijn – een plan waar iedereen waarschijnlijk wel zin in had.

‘Jaaaaaa!’ Alle kinderen hadden natuurlijk zin om naar de speeltuin te gaan. Ach, daar kon Caroline toch moeilijk iets tegenin brengen. Ze zag ook dat Jacob al opstond om Noortje haar laarzen aan te trekken. Caroline maakte nu ook aanstalten om op te staan. Met de cijfers die ze eerder had opgezocht bouwde ze een veilig muurtje om zichzelf heen. Het viel immers wel mee met het risico. Het aantal doden was relatief laag. En ze hadden ook de tekencheck nog. Dus in dat bunkertje zat ze veilig.

 

Terwijl Mark en de andere ouders met een troep peuters naar de speeltuin gingen, bleef Jacob een stukje achter de groep met Noortje. Noortje bekeek op haar dooie gemakje alles wat er onderweg te zien was. Ze vond kleine steentjes langs de kant van de weg en wees ze allemaal aan. ‘Ik zie het, Noortje,’ zei Jacob bij elk steentje. Heerlijk vond hij dit, dat doelloze gekeutel waarbij rustig de tijd was om alles te bekijken. Het was ook perfect weer, de lucht was fris maar de zon had net genoeg kracht om Jacob comfortabel te verwarmen. Met open mond bleef Noortje een tijd staan staren naar een mevrouw in een rolstoel die voorbij kwam. Die vond het gelukkig niet erg dat er zo naar haar gekeken werd.

‘Het is eigenlijk net een kinderwagen voor grote mensen, hè?’ zei ze tegen Noortje. Maar die bleef alleen maar staan kijken zonder iets te zeggen. ‘Wat een snoesje,’ zei de mevrouw tegen Jacob.

Jacob glimlachte. ‘Ja, dat vind ik nou ook.’

Tenslotte stonden ze een tijd te kijken naar een vogeltje dat in de heg heen en weer hipte. Gebiologeerd bleef Noortje staan kijken. Af en toe wees ze even en keek dan naar Jacob. Dan knikte die. ‘Ja, een vogeltje.’ Noortje knikte ook, waardoor haar blonde krulletjes op en neer deinden, niet in staat om de fanatieke bewegingen van haar hoofd bij te houden.

Toen ze eindelijk in de speeltuin aankwamen, zag Jacob een paar kleine aapjes op een futuristisch klimrek klauteren. Zat Olivier er ook tussen? Jacob zag hem niet. De andere ouders zag hij ook niet trouwens, dus waarschijnlijk was er nog een clubje kinderen ergens anders in de speeltuin.

‘Waar is Olivier?’ vroeg Jacob aan Noortje. Hij hield zijn handen met de handpalmen omhoog, om aan te geven dat ze Olivier zochten. Noortje ging meteen fanatiek zoeken. Ze stapte door de speeltuin heen, keek onder de glijbaan, in het speelhuisje, achter de boom… Ze gebaarde ook naar Jacob met haar handpalmen omhoog, de vingertjes overdreven gespreid.

‘Nee,’ zei Jacob, ‘Ik weet het ook niet.’

Toen zag Jacob Mark en Caroline, bij de vijver. Wie bedenkt nou dat het leuk is om een vijver naast een speeltuin te maken? Ja, leuk voor de kinderen wel, maar niet leuk voor de ouders. Jacob begreep waarom ze daarbij stonden, en niet bij de spelende kinderen op het klimrek. Met een vijver in de buurt moest je constant opletten. Aan een kant van de vijver was een stuk waar de oever steil afliep. Daar lag Olivier op zijn buik in het gras, dicht bij de waterkant, zodat hij met zijn handen in het water kon voelen. Ineens voelde Jacob iets. Het schoot fel door hem heen, wat het ook was. Het was dun en langgerekt, als een strak gespannen draadje. Iets dat scherp was en sneed. Jacob probeerde te ademen, maar het enige dat lukte om binnen te krijgen was een soort dun sliertje ijle lucht. Alsof hij door een rietje ademde. Even duizelde het hem. Meteen daarna pakte hij Noortje op en rende hij naar Olivier toe. Noortje begon te huilen, waarschijnlijk vanwege de schrik van zijn plotselinge bewegingen.

‘Olivier!’ riep Jacob. ‘Ga weg daar bij de waterkant!’

Olivier keek verschrikt om en probeerde op te staan. Maar dat ging maar onhandig, omdat hij op zo’n schuin stuk gras lag. Hij viel van schrik juist bijna voorover het water in. Mark stond naast hem en greep hem bij zijn mouw. Toen Jacob aankwam begon Olivier ook te huilen. Verbaasd keken Mark en Caroline naar Jacob.

‘Schrok je ergens van?’ vroeg Caroline. ‘We deden heel voorzichtig hoor.’

‘Ik kan me wel voorstellen dat je schrikt als je ineens je kind aan de waterkant ziet,’ zei Mark.

‘Ja, ik schrok,’ zei Jacob. ‘En jij bent weer van mij geschrokken, hè Olivier.’ Olivier knikte en snikte nog steeds. Jacob sloeg zijn armen om hem heen.

‘Ik weet eigenlijk niet waarom ik zo schrok,’ bekende Jacob. ‘Het zag er inderdaad uit alsof jullie heel voorzichtig deden. Maar ik kon je eerst niet vinden, Olivier. Ik dacht dat je in de speeltuin zou zijn, en toen zag ik je ineens hier, zo vlak bij het water. En, nou ja, ik weet niet waarom dat zo erg was. Ik was gewoon geschrokken.’

Jacob voelde het beeld van zichzelf vervagen, alsof zijn normaal zo rustige innerlijke landschap verstoord was. De angst die hij had gevoeld was groot en zeer aanwezig, als een onhandelbaar, puntig ding dat langzaam maar zeker alles om zich heen aan de kant drukte. Dat mocht nu wel weer wegwezen, die angst.

 

Op de terugweg op de fiets zei Caroline: ‘Het lijkt me heel vervelend om zo’n paniek te voelen.’

‘Ja,’ zei Jacob. ‘Inderdaad. Ik moet er nog van bijkomen.’ Hij richtte zijn blik op zijn voorwiel, waar een blaadje tegen de band geplakt zat en bij elke omwenteling opnieuw tegen het spatbord aankwam. Hij probeerde te voorspellen wanneer het blaadje weer in de buurt van het spatbord zou zijn, maar steeds opnieuw merkte hij het blaadje pas op het allerlaatste moment op.

‘Maar daarnet deed Olivier wel gewoon heel voorzichtig hè. En Mark en ik stonden er ook nog bij, immers?’

‘Ja, klopt.’

‘Was je bang dat Olivier er in zou vallen?’ Jacob zag nu dat Caroline hem met haar rationele blik aankeek, met kaarsrechte rug op haar mamafiets gezeten.

‘Hmm. Nee, misschien wel niet. Hij viel er juist bijna in doordat ik hem aan het schrikken maakte.’ Jacob voelde een raar soort schuldgevoel als hij dacht aan hoe hij daar zelf misschien de oorzaak van had kunnen zijn. Gek hoe je als ouder zoveel hoog oplopende emoties kon ervaren om hypothetische scenario’s die helemaal niet daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. Hij zag het beeld helder voor zich, van Olivier die in het water tuimelde vanwege de schrik die Jacob had veroorzaakt. Mark probeerde hem nog net bij zijn mouw te grijpen maar greep in Jacobs voorstelling net mis, en Olivier struikelde en probeerde nog zijn voet neer te zetten op een stuk van de oever dat een beetje zacht was en onder hem wegzakte… Jacob zag levendig voor zich hoe dat had kunnen gebeuren. Maar hij realiseerde zich ook dat dat niet het zorgwekkende scenario was dat hij vanmiddag voor ogen had gehad. Hij was vanmiddag geschrokken omdat Olivier op zijn buik in het gras lag. Tussen de teken.

‘We moeten trouwens ook straks maar even een tekencheck doen hè,’ zei hij tegen Caroline. Hij probeerde het ontspannen te laten klinken, terwijl hij ondertussen stevig doortrapte. Ze reden nu vlak langs een stukje Wildernis, ze waren bijna thuis. Voor zijn wiel schoot een vogel weg die op straat iets had zitten pikken.

‘En met ’we’ bedoel je zeker dat ik de check moet doen?’ zei Caroline.

‘Nou, nee, dat niet persé, ik wil ’m ook wel doen. Maar jij weet hoe het moet, jij kunt dat vast veel beter dan ik.’

‘Wat een onzin,’ zei Caroline, ‘ik leg het je wel uit en dan kun jij het ook prima doen.’

Caroline reed nu voor Jacob uit de oprit op, waardoor het gesprek stil viel. Alleen draaide ze zich nog even om om over haar schouder te roepen: ‘Jij zou immers ook helpen met de tekenchecks, had je gezegd!’

 

Die avond zat Jacob in de schommelstoel op de kamer van Olivier en Noortje, gewapend met twee tandenborstels en twee pyjama’s. De kinderen renden af en aan naar Jacob en weer weg; ze speelden dat ze door de tandenborstels belaagd werden en renden dan giechelend weer weg. Er was weinig voor nodig om ze bang te maken met een tandenborstel: het enige dat Jacob hoefde te doen was als Olivier of Noortje in zijn buurt kwam even een tandenborstel in hun richting bewegen. Jacob rekende er op dat ze na verloop van tijd wel moe zouden worden en dat ze dan vanzelf wel bij hem zouden komen.

In zijn achterhoofd was Jacob ondertussen aan het afwegen of hij het beste voor of na het tandenpoetsen de tekencheck kon doen. Meestal poetsten ze eerst de tanden en deden ze daarna de pyjama’s aan. Dat zou dus een logisch moment zijn, bij het omkleden naar pyjama’s. Maar zou de tekencheck niet ook weer voor heel veel onrust zorgen? Misschien was het niet echt handig om dat dan zo vlak voor het slapen gaan te doen. Beter voor het tandenpoetsen dan maar? En wat had Caroline ook alweer gezegd? Het ging vooral om de warme verstopplekjes. Dus hij moest vooral tussen haren kijken, onder de oksels, dat soort plekken.

Jacob keek naar de tandenborstels, hij had er in elke hand één, zodat hij makkelijk de juiste tandenborstel kon uitsteken naar een kind dat bij hem in de buurt waagde te komen. Maar waar waren Olivier en Noortje nu eigenlijk? Hij had al een tijdje niet meer met een tandenborstel hoeven zwaaien. In de gang hoorde hij een onderdrukt gegiechel. Hij stond op om te kijken, en trof daar twee kindertjes aan die heel bewust stoute dingen aan het doen waren. Met twee guitige snoetjes keken ze hem aan. Ze waren bezig om al hun kleding uit de kast te trekken en over het traphekje naar beneden op de trap te gooien.

‘Olivier! Noortje! Wat zijn jullie hier aan het doen?’ Jacob zei het met een strenge stem, maar tegelijk een beetje speels. Alsof hij de rol van de boze vader speelde.

Olivier moest ontzettend lachen. Noortje keek naar hem en begon ook te lachen.

‘We gooien onze kleren op de trap!’ zei Olivier. Blij keek hij naar Jacob terwijl hij armen vol met keurig opgevouwen schone kleren uit de kast pakte die daar in de gang stond. Die kast, een oud eikenhouten meubel dat de vader van Caroline nog had gebruikt om zijn manuscripten in keurige stapeltjes in op te bergen, stond daar omdat ze graag Olivier en Noortje samen op een kamer wilden laten slapen. Maar met twee bedden in één kamer was er geen plek meer voor een mooie ouderwetse kast. De meeste huizen zijn nu eenmaal gebouwd met het individualistische idee dat elk kind een eigen kamer heeft waar dus één bed en één kast in past.

‘Hé, jongens, maar dat is niet de bedoeling, hè, die kleding moeten we straks allemaal weer netjes opvouwen en terug in de kast leggen. Dat is best een klus.’ Hij keek naar de berg kleding die al op de trap lag. ‘Dus houden jullie nu op alsjeblieft?’

‘Nee!’ Olivier gooide vrolijk de berg kleding uit zijn armen over het traphekje heen en wilde alweer naar de kast lopen om meer te pakken.

Jacob was hem voor en deed de kastdeuren dicht. Olivier trok meteen weer een deur open en haalde er een berg kleding uit. Noortje trok een los shirt uit de kast en liep achter Olivier aan naar het traphekje.

‘Hé, jongens, ik vroeg jullie om dat niet te doen!’ Jacob sloeg de kastdeuren weer dicht, net iets te hard. Hij had stiekem zin om dat te doen als er net een kinderhandje tussen zat, maar dat zou hij natuurlijk nooit doen. Waar kwam die gedachte nou weer vandaan?

‘Aan de kant papa!’ Nu kwam er daadwerkelijk een kinderhandje, dat van Olivier, dat zich tussen de deuren van de kast wurmde om die weer open te maken. Jacob stond er vlak naast en stelde zich voor wat er zou gebeuren als hij nu met zijn hele gewicht tegen die kastdeur aan zou leunen, gewoon om hem dicht te houden, zogenaamd zonder dat hij door had dat Oliviers hand er ook nog tussen zat. Dat was natuurlijk een heel slecht idee.

Jacob zuchtte en stapte aan de kant. Olivier deed de deur van de kast open, waardoor Jacob kon zien hoe weinig kleding er nog in lag. Ach, dacht hij, ik moet toch straks ook weer die berg van de trap vissen en opruimen. Die drie kledingstukken die nu nog in de kast liggen kunnen er ook wel bij. En hij liep weer naar de schommelstoel in Olivier en Noortjes kamer, waar hij alles liet voor wat het was. De tandenborstels lagen werkeloos op het nachtkastje, en de pyjama’s hingen loom over de rand van de schommelstoel te wachten tot iemand ze nodig had.

Even later kwamen Olivier en Noortje luidruchtig hun kamer in. Ze zagen er verhit uit, met rode koontjes op Noortjes bleke wangen en Oliviers gezicht volledig rood gekleurd van alle opwinding. Er klonk onrustig gegiechel, verstoord door onrustige ademhalingen omdat ze allebei een beetje hijgden van het drukke heen en weer rennen in de gang.

‘Ik heb dorst, papa!’ riep Olivier uit. Hij plofte op zijn bed en bleef daar bewegingsloos zitten. Noortje plofte naast hem.

‘Dat snap ik, jullie waren ook heel druk in de weer. Maar nu is het tijd voor tandenpoetsen en slapen,’ zei Jacob, ook tamelijk bewegingsloos vanuit de schommelstoel. Hij moest zich nog even motiveren om nu weer actie te ondernemen.

‘Maar ik moet echt wat drinken hebben! Bij het eten heb ik ook helemaal geen water gehad!’

‘Waarom nou weer niet dan?’ Maar terwijl hij het zei stond Jacob al op om een glas water te halen voor Olivier.

Jacob pakte een glas met een rietje dat nog in de vensterbank stond van de avond tevoren, toen Olivier óók al was vergeten om bij het avondeten wat te drinken. Toen hij met het glas in de badkamer stond om het te vullen, hoorde hij gedempt gegiechel van Noortje en Olivier. Er renden kleine kindervoetjes weg door de gang, en toen Jacob weer uit de badkamer kwam was het weer doodstil. Hij liep met het glas naar de kamer van de kinderen en gaf het aan Olivier. De kinderen zaten nog op dezelfde plek op bed als eerder. Nadat Olivier gedronken had pakte Jacob het glas weer aan en poetste ieders tanden. Daarna draaide hij zich naar de schommelstoel om de pyjama’s te pakken, maar die lagen er niet meer.

‘Waar zijn jullie pyjama’s?’

Olivier giechelde.

‘Wat hebben jullie met de pyjama’s gedaan?’

‘Die hebben we op de trap gegooid!’

Verbouwereerd bleef Jacob naar Olivier kijken. Waren zijn kinderen echt zo stout dat ze dat expres hadden gedaan? ‘Ach,’ zei hij toen, ‘dan moeten we maar even schone pakken.’ Hij liep naar de kast maar die was natuurlijk leeg. Hij keek op de trap en zag daar een onbegaanbare berg kleren liggen, met de pyjama’s op de één na onderste trede van de trap. Hij draaide zich weer om en liep terug naar de kamer van de kinderen.

‘Vanavond moeten jullie maar in je kleren gaan slapen, ik heb geen zin om de pyjama’s te pakken.’

‘Wat?’ riep Olivier verontwaardigd, ‘maar dat kan toch helemaal niet?’

‘Ja hoor, dat kan best. Hadden jullie maar niet alles op de trap moeten gooien.’ Jacob zei het zo humeurig dat Olivier niet meer verder protesteerde.

Ze lazen nog een boekje in de schommelstoel en daarna legde Jacob de kinderen zonder al te veel woorden ieder in hun bed. Hij ging er naast liggen op de matras en liet alles vallen. Hij liet zijn boosheid vallen. Hij liet zijn verbazing over zijn ongehoorzame kinderen vallen. En hij liet al die kleding maar gewoon vallen, hij liet het nu voor wat het was. Hij wachtte tot iedereen sliep en sloop toen zacht de kamer uit, langs de bergen kleding op de trap naar beneden.

Daar zat Caroline op de bank, en die vroeg: ‘Is het gelukt met de tekencheck?’

‘Nee,’ zei Jacob. ‘Morgenochtend maar?’