Astronautenpakken
Op zaterdagochtend voelde Jacob zich loodzwaar toen hij wakker werd. Hij voelde zich als een leeggelopen ballonnetje, waar geen enkele zin tot leven meer in zat. Mochten ze niet gewoon even vrij hebben van het leven, nu hij had laten zien dat hij er een tijd in geslaagd was om de kinderen binnenshuis te vermaken? Hij keek om zich heen en zag dat Caroline het fort dat hij eerder met Olivier had gebouwd had opgedoekt. Het was nu weer een vreselijk saaie witte commode, of eigenlijk gewoon een karakterloze ladekast op een geschikte hoogte voor het verschonen van luiers. De babydekens waren weer netjes opgevouwen en lagen opgeborgen in de lades, te wachten totdat er weer eens iemand met wat fantasie in de buurt zou komen om ze te gebruiken. Maar het was eigenlijk maar goed dat Caroline de boel weer had opgeborgen. Want fantasie, daar ontbrak het nu aan bij Jacob. Mechanisch kwam hij rechtop zitten in bed en zette één voet op de vloer. Even later stond de andere er keurig in het gelid naast. Maar waarom zou hij zijn voeten op de grond neerzetten, als hij ze toch niet kon gebruiken om een eind te wandelen of te rennen in de buitenlucht?
In de loop van de ochtend belde Jacobs moeder. Jacob was net bezig om de was van de lijn te halen op zolder, en hij zette de telefoon op speaker zodat hij daar nog even mee verder kon gaan.
‘Ha kind!’ zei zijn moeder enthousiast.
‘Hoi mam, hoe is het?’ Jacob haalde een minuscuul truitje van Noortje van de lijn.
‘Ja, goed, goed. Ik heb vandaag met Berendine in de stad afgesproken. We gaan lekker winkelen en een kopje koffie drinken bij Muntendijk, weet je die nog?’
‘Ja, ik weet het nog, mam. Dat klinkt fijn.’
‘Ja, dat denk ik ook. En jullie? Wat gaan jullie vandaag doen?’
‘Weet ik nog niet.’ Jacob trok de wasknijpers van Oliviers blauwe tractorshirt. De vlek van de tomatensaus van vorige week zat er nog in, maar dat zag Jacob niet. Hij gooide het shirt in de wasmand.
‘Okée.’ Het was even stil.
‘We kunnen niet zoveel buiten doen, hè, vanwege de teken,’ lichtte Jacob toe.
‘Ach, ja dat is ook zo. Maar er zijn natuurlijk allerlei andere dingen te doen. Ben je al eens met de kinderen naar de film geweest?’
‘Nee,’ zei Jacob. Hij vroeg zich af wat voor voorstelling zijn moeder zich daarvan maakte. Naar de film met Noortje? Die zou toch helemaal niet stil kunnen zitten. Ze zou alleen maar proberen om naar het witte doek toe te lopen en alles te pakken wat daar te zien was. Of ze zou misschien wel even stil zitten aan het begin, vanwege de nieuwigheid ervan. Maar dan zou ze waarschijnlijk ook luid ‘uh’ roepen en alles aanwijzen, en ‘boe’ bij elke koe roepen, mocht er een koe in de film zitten. Gek hoe mensen soms zo weinig besef hadden van wat geschikt was voor kinderen van een bepaalde leeftijd. ‘Nee,’ zei Jacob nog maar een keer, ‘daar zijn ze nog een beetje te jong voor.’
‘Ohja, dat is ook zo. En gewoon op een verstandige manier naar buiten met de kinderen, dat moet toch kunnen? Ik bedoel, ik kan ook gewoon naar buiten, ik kan gewoon over straat lopen, daar is het veilig.’
Jacob trok een grimas terwijl hij terugdacht aan zijn poging om met de kinderen naar de speeltuin te gaan. Ondertussen haalde hij Noortjes roze balletpakje van de lijn. Dat had ze onlangs van Jacobs moeder gekregen, tot teleurstelling van Jacob en Caroline, die graag genderneutrale spullen aanboden aan de kinderen. Maar ze hadden het ook zo sneu gevonden om het weer van Noortje af te nemen, hoe lelijk het ook mocht zijn.
Jacobs moeder ging nog even verder terwijl Jacob de schone, droge was in een slordige berg in de wasmand verzamelde.
‘Of wat nou als je naar buiten gaat en je zorgt gewoon dat je goed ingepakt bent? Dat er geen teek in de buurt kan komen?’
‘Ja, dat zou misschien kunnen,’ gaf Jacob schoorvoetend toe. ‘Maar dat lijkt me dus echt helemaal niet leuk.’
‘En fietsen dan, dat kan toch prima? De kinderen in een zitje op de fiets, en je komt geen teek tegen, toch?’
‘Klopt, mam, dat kan inderdaad.’ Jacob had er altijd al een hekel aan gehad als zijn moeder zo op zoek ging naar oplossingen voor zijn problemen. Dan had hij het gevoel alsof hij zich aan alle kanten moest verdedigen en verantwoorden waarom hij ondanks al die goeie ideeën eigenlijk gewoon helemaal geen zin had om te fietsen. Dat de zin om ook maar iets te doen hem nu even ontgaan was. Dat er geen lol aan was om te bedenken hoe je de dag kon opvullen als dat wat je gewoon spontaan wilde ondernemen niet kon.
‘Lijkt je dat niet leuk? Je bent zo stil, kind, wat is er?’
‘Ben ik stil? Oh, nou ja, Caroline was gisteren met de kinderen gaan fietsen, en dat was geloof ik wel leuk, maar het thuiskomen niet zo. Olivier wou niet mee naar binnen, hij wou nog stoepkrijten en op de oprit fietsen met zijn eigen fiets. En nouja, het eindigde met Olivier huilend en krijsend op de vloer van de schuur.’
‘Oh, goh,’ zei Jacobs moeder, duidelijk minder onder de indruk dan Jacob. ‘Tja, dat is gewoon grenzen opzoeken, wat Olivier daar doet. Kijken wat wel en niet kan. Dat weet je toch wel, hè?’
‘Ja, ik weet dat mensen dat zo noemen. Maar ik hou niet zo van de term grenzen opzoeken.’ Hij gooide een rompertje dat nooit meer echt wit werd bovenop de berg in de wasmand.
‘Nee?’
‘Nee, ik zou het liever anders noemen. Ik denk niet dat Olivier bewust grenzen opzoekt. Ik denk dat hij baalt dat hij niet lekker buiten mag spelen en dat zo’n klein jongetje dat alleen kan uiten door alsmaar te roepen dat hij iets wil wat eigenlijk niet kan. En dan op de grond te gaan liggen huilen. Iets willen dat niet kan is dan als het ware zijn emotionele toestand op dat moment. Maar grenzen opzoeken, nee, dat zou ik zo niet zeggen.’
‘Okée,’ zei Jacobs moeder. ‘Nou ja, het klinkt in elk geval wel heel normaal.’
‘Ja, dat is het waarschijnlijk ook wel. Maar wel vervelend voor mij en Caroline.’ Er belandde nog een niet wit rompertje in de wasmand. ‘En eigenlijk voel ik me zelf ook een beetje in een vergelijkbare toestand. Ik baal dat we niet gewoon spontaan naar buiten kunnen gaan. Ik heb ook zin om grenzen op te zoeken denk ik.’ Terwijl Jacob het zei vroeg hij zich af waarom hij dit allemaal aan zijn moeder vertelde. Normaal deelde hij niet zoveel met haar, en het soort opvoedadviezen dat ging over ‘grenzen stellen’ en ‘gewoon laten huilen’ hoefde hij meestal liever niet te horen.
‘Ach, je moet emoties soms ook gewoon laten voor wat ze zijn, zeg ik altijd maar.’
‘Emoties laten voor wat ze zijn?’
‘Ja, als jij baalt dan is dat zo. Als Olivier baalt dan is dat zo. En dan moet je soms toch gewoon maar even wat ondernemen, ook al heb je er dan misschien geen zin in. Dan moet je accepteren dat je geen zin hebt en het toch doen.’
‘Moet dat? Van wie moet dat?’ Jacob voelde weer even extra duidelijk hoeveel zin hij had om die grenzen op te zoeken, net als Olivier dat had gedaan. Hij had zin om die hele wasmand uit het zolderraam te kieperen. Hij had eigenlijk ook wel zin om gewoon buiten in zijn blootje in het gras te gaan rollen, om maar lekker veel teken op te lopen. Waar hij in elk geval géén zin in had, was beschaafd in een fietszitje gesnoerd naar buiten gaan, of beschaafd met bedekkende kleding aan naar buiten. Hoewel het best zinnig klonk, dat moest hij toegeven. Maar hij voelde zich even Olivier, of misschien zelfs wel Noortje: een klein kind dat lekker wilde doen waar het zin in had, zonder allerlei van die beschaafde belemmeringen.
‘Nou, het hoeft niet, maar het kan wel, dat bedoelde ik. Je hoeft natuurlijk niet iets te ondernemen, van mij zeker niet. Maar je zou het natuurlijk best gewoon kunnen doen, ook al heb je geen zin.’
‘Okée, mam, ik begrijp het. Soms even de emoties laten voor wat ze zijn.’
‘Inderdaad, lieve kind. Nou, sterkte hoor. Tot later!’
Ze hingen op en even bleef Jacob verslagen voor zich uit staren. Vervolgens kieperde hij de hele rommelige wasmand bovenop de wasmachine om, zodat er een hoge berg van kreukelige kinderkleertjes kwam te liggen. Terwijl hij ze tot keurig gevouwen pakketjes maakte en in de wasmand legde, had hij eigenlijk zin om alle kleine rompertjes, broekjes en truitjes één voor één in een hoek van de zolder te smijten. Ga toch weg met je stomme fietszitje! dacht hij, terwijl hij twee kleine sokjes tot een bol rolde en in de wasmand gooide. En wat nou bedekkende kleding! Hij smeet een opgevouwen broekje in de wasmand. Beknellende kleding, dat was dichter bij de waarheid. Hij schoof de mouwen van zijn trui omhoog want hij had het warm gekregen. Maar na verloop van tijd begonnen de elastische boorden van de mouwen te knellen en schoof hij die weer terug naar zijn polsen. Tenslotte trok hij zijn trui uit en gooide die slordig bovenop de wasmand met keurig opgevouwen kinderkleertjes. Even later liep hij met de volle wasmand naar beneden en zette hem ergens in de gang op de eerste verdieping, min of meer in de buurt van de kledingkast waar de kleertjes in opgeborgen moesten worden.
Toen ze met z’n vieren aan de lunch zaten, zat Jacob in stilte zijn gedachten te herkauwen. En toen verraste hij zichzelf en zijn gezin ineens door te zeggen:
‘Zullen we vanmiddag maar weer eens naar de Wildernis gaan, jongens?’
Toen hij Carolines verbaasde gezicht zag, lichtte hij zijn plan verder toe:
‘Ik dacht: we moeten wel voorzichtig zijn met teken enzo, maar toen kreeg ik ineens een goed idee, namelijk: astronautenpakken!’
Terwijl Caroline zocht naar de juiste woorden om hier verheldering over te vragen, sprong Olivier van zijn stoel en begon door de kamer te dansen.
‘Jaaaaa, astronautenpakken! Ik wil naar de Wildernis! Ik wil naar de Wildernis! Dan gaan we naar de schommel, en de koeien, en naar alle bomen kijken, en …’ Met elk woord dat hij zei nam het volume en de intensiteit toe.
‘Olivier, kun je even stil zijn alsjeblieft? Ik ben wel benieuwd wat een astronautenpak is, jij ook?’ Olivier was direct stil.
‘Nou,’ begon Jacob, ‘ik dacht ineens: kunnen we ons niet gewoon heel dik aankleden ofzo, met goed bedekkende kleding. Zodat er geen teken onder kunnen komen. En dat kan natuurlijk best, lijkt me. Dus dat is een astronautenpak.’ Nu wendde hij zich tot Olivier. ‘Dan doen we dikke kleren aan, met onze sokken over onze broek en handschoenen die over onze mouwen gaan. Misschien moeten we nog een elastiekje om de pols hebben om de boel bij elkaar te houden, wat denk jij?’
Olivier knikte fanatiek en sprong van zijn stoel om naar de keukenla met elastiekjes te gaan. Daar begon hij druk in te rommelen.
‘Vind je het goed als ik ze zo meeneem naar de Wildernis, Caroline?’
Caroline aarzelde even. ‘Maar waarom vind je dat nu wel ineens een goed idee dan, van die beschermende kleding? We hebben net een hele week binnen gezeten.’
‘Tja,’ zei Jacob. ‘Ik had er eerder nog niet zo over nagedacht. Ik vond het denk ik wel makkelijk om gewoon binnen te blijven. Dikke pakken aan doen leek me veel werk. Maar nu ben ik wel zat van binnen zitten.’
Caroline knikte. Zij was ook wel zat van binnen zitten. ‘Prima,’ zei ze. ‘Het lijkt me een goed idee.’
Even later vertrok de troep astronauten dik ingepakt op de fiets, onderweg naar de mooiste uithoek van de Wildernis. Olivier had speciaal verzocht om naar de speeltuin met het klimtoestel en de glijbaan te gaan, naast het stukje wild gras voor de Schotse hooglanders. Terwijl ze de straat uit fietsten zagen ze natuurlijk ook gewoon allerlei anderen op straat, want als volwassene kon je prima buiten zijn en op een bestrate ondergrond blijven. Jacob ademde diep in en voelde hoe fijn het was om lucht te voelen, frisse, koele lucht die er gewoon was, overal om hem heen. Even voelde het alsof hij gewoon hier was en zichzelf kon zijn. Alsof hij zich nu niet druk hoefde te maken over voorzichtigheid, over belemmeringen. Hij kon actief zijn, hij kon iets doen en hij kon dat gewoon doen wanneer hij spontaan voelde dat hij daar zin in had. En nu hij buiten was, hád hij ook zin om actief te zijn en iets te doen. Hij voelde een sprankje energie en stuurde het richting zijn benen, die stevig doortrapten.
Caroline had ondertussen lekker even het rijk voor zich alleen; ze zette een verse pot thee en ging op de bank zitten. Ze las wat berichten op haar telefoon en eindigde op de website van een krant. Daar zag ze de koppen over teken en sterfgevallen. Prominent bovenaan stond het laatste nieuws van vandaag: wetenschappers weten steeds meer, stond er. Gelukkig maar, dacht ze. Het zou eens niet zo moeten zijn. Ze klikte erop en las dat wetenschappers inmiddels hadden ontdekt dat het virus dat door de teken werd overgedragen een effect op de longen had. Wat precies, dat was nog niet duidelijk. Maar wel was duidelijk dat er iets in de longen gebeurde waardoor zuurstof niet meer goed werd opgenomen. En dat dat heel snel kon gaan.
Terwijl ze het las schoot er een koude golf van paniek door haar heen. Het was te concreet, te helder wat er precies zou kunnen gebeuren als Jacob, Olivier en Noortje toch teken zouden oplopen in de Wildernis: het virus zou de longen bereiken en direct zouden ze niet meer in staat zijn om te ademen. Ze zouden ter plekke dood neervallen, terwijl zij hier gemoedelijk op de bank zat. Caroline voelde de koude paniek groter en groter worden. Het verkilde haar hele lichaam, waardoor alles star en strak werd, haar longen konden niet meer goed uitzetten om adem te halen, maar bleven in plaats daarvan klein en samengebald op hun plek zitten. Ze stond op om de spanning kwijt te raken, ze schudde met haar benen en armen om ze los te maken en hoopte maar dat haar longen zich ook weer vrij zouden schudden van de paniek. Ze hielp zichzelf weer om te bedenken dat Jacob en de kinderen hun dikke astronautenpakken aan hadden, dat ze veilig bedekt waren en geen teken zouden oplopen. En wat veranderde deze nieuwe informatie nou helemaal met betrekking tot het risico dat ze liepen? Het risico was nu hetzelfde als vanochtend. Het enige verschil was dat ze nu door dit nieuwsartikel een levendiger beeld had van de exacte wijze waarop ze hun tragische dood zouden vinden. Hun dood. Het was een gedachte die te verschrikkelijk was om in haar hoofd te houden. Het lukte haar niet om zichzelf nog terug te brengen in de bescherming van de astronautenpakken.
De rest van de tijd liep ze als een kip zonder kop door het huis. Ze ruimde de vaatwasser uit, besloot om een la in de keuken eens even opnieuw te organiseren en zocht daarna een stapel tekeningen uit van Olivier en Noortje. De mooiste tekeningen borg ze op in een speciaal daarvoor bestemde archiefdoos, en de rommelige krastekeningen gingen direct bij het oud papier. Als Olivier thuis was lukte het nooit om de tekeningen op te ruimen, want dan wilde Olivier altijd perse alles bewaren. Maar nu, alleen thuis, kon ze eindelijk eens wat weg doen. Ze zette de archiefdoos klaar op de trap, om die later boven netjes op te bergen. De tekeningen die weg gingen stopte ze voor de zekerheid onderin de doos met oud papier.
Jacob, Olivier en Noortje waren ondertussen in de Wildernis druk bezig om verstandig te spelen. Zodra hij de kinderen uit de fietsstoeltjes had gehaald was het Jacob al wel duidelijk geworden dat dit een slecht idee was geweest. Het eerste wat er gebeurde nadat Jacob Noortje uit haar stoeltje had getild en op de grond had gezet, was dat ze struikelde en viel. Jacob hielp haar gauw weer overeind. ‘Pas op, Noortje, dat je niet valt. Je moet zorgen dat je nu even niet met je gezicht in het gras komt,’ zei hij. Maar hij wist hoe zinloos dat was.
Olivier was al richting het stuk hoge gras gerend. Tot zijn knieën stond hij er al in.
‘Olivier, je wilde toch naar de speeltuin?’ vroeg Jacob.
Olivier schudde zijn hoofd. ‘Ik heb zin om door het gras te rennen en met mijn handen tegen de pluimen te slaan!’
Er stonden hoge sprieten vol graszaadjes tussen het toch al hoge gras. Olivier begon er doorheen te rennen en met zijn handen tegen de hoge sprieten te slaan. Noortje rende vrolijk het hoge gras in om hem na te doen. Echt rennen kon ze nog niet; ze tilde vooral haar voeten hoog op tijdens het lopen. Gelaten bleef Jacob even toekijken, niet wetende of en hoe hij moest ingrijpen. De elastiekjes om zijn polsen knelden. Hij stak een vinger van zijn gehandschoende linkerhand onder het elastiekje om zijn rechterpols om het wat te herpositioneren. Dat ging best moeizaam met die handschoen aan, en zodra hij het elastiekje los liet schoot het natuurlijk meteen weer terug op zijn plaats.
‘Noortje, pas op dat je niet valt!’ Jacob zag Noortje onhandig rennen door het hoge gras omdat ze zo graag Olivier na wilde doen. Even later struikelde ze inderdaad, ze helde met haar hele gewicht een tijdje voorover terwijl haar benen probeerden dat gewicht bij te houden, maar ze viel niet. Jacob liep naar haar toe en tilde haar op. ‘Kom jongens,’ zei hij, ‘we gaan even in het speeltuintje.’
Olivier liep gelukkig mee naar het omheinde stukje speeltuin. Jacob zette Noortje neer in het midden van de speeltuin. Ze zou wel even zoet zijn met het verkennen van wat er allemaal aan kleurige speelobjecten te zien was. Zelf ging Jacob op een bankje zitten. Hij keek naar zijn spelende kinderen, maar al gauw was zijn aandacht weer volledig opgeslokt door de knellende elastiekjes om zijn polsen. Hij keek er naar zonder iets te doen. De elastiekjes waren bedoeld om teken buiten te houden, maar het voelde nu vooral alsof ze Jacob binnen hielden. En toen, op een moment dat Olivier en Noortje druk bezig waren, deed hij gauw de elastiekjes af en stopte ze in zijn broekzak. Deze stiekeme baldadigheid bracht hem wat voldoening. Hij had die elastiekjes toch ook helemaal niet nodig, hij kon toch prima zorgen dat hij niet met zijn handen in het gras zou komen. Hij keek om zich heen en zag verderop de Schotse hooglanders met een klein kalfje erbij. Even vormde zich een glimlach op zijn gezicht.
Toen werd hij opgeschrikt doordat Olivier riep: ‘Papa! Kun je me helpen om hier op te komen?’
Olivier stond bij het klimtoestel, hulpeloos vanwege zijn dikke handschoenen. Het klimtoestel was een ongedefinieerd ding, met verschillende kanten waar je op verschillende manieren op kon klimmen. Er waren handgreepjes als op een klimmuur, er was een soort ladder en er waren uitstekende staafjes waar je je voet op kon zetten. ‘Heb je de andere kant al geprobeerd?’ vroeg Jacob.
Olivier liep om het toestel heen maar kwam even later moedeloos op Jacob aflopen. ‘Het lukt niet, papa,’ zei hij.
Jacob stond op van het bankje. Hij voelde de zwaarte over hem neerdalen, hij voelde de enorme tegenzin van beschaafd moeten spelen. Hij tilde Olivier een keer op de glijbaan, want daar was het natuurlijk om te doen. Daarna liep hij naar Noortje, die probeerde onder het hekje van de speeltuin door te klimmen om bij het wilde, hoge gras aan de andere kant te komen. Jacob tilde Noortje op en liep met haar naar de fiets.
‘Kom, jongens, we gaan weer naar huis,’ zei hij. Hij zette een tegenspartelende Noortje in het fietsstoeltje en voelde zich van binnen vlak worden. Alles werd weer eentonig, donker, en leeg. Hij had al wel geweten dat het zinloos was om toch maar iets te ondernemen. Met al die overdreven bescherming was er geen lol aan. Hij had niet naar zijn moeder moeten luisteren.
Toen ze thuis kwamen deed Caroline de deur open, en zag al de stuurse blikken op de gezichten van Olivier en Jacob. Ze hielp de kinderen uit hun jassen en schoenen en omhelsde Jacob even stevig. ‘Ik ben blij dat jullie weer thuis zijn.’
Toen Jacob daarna alleen in de gang achterbleef zag hij de zwarte archiefdoos op de trap staan. Hij wist dat Caroline daar altijd de mooiste tekeningen en knutselwerkjes van de kinderen in opborg. Maar hij werd er diep triest van. Het was een zwart, rechthoekig ding, waar alleen de mooiste dingen in terecht kwamen. Hij had nog zo geprobeerd aan Caroline uit te leggen dat álles mooi was. Dat het voor kinderen belangrijk was om elke tekening te waarderen als een geweldig kunstwerk, om elk knutselwerkje te bewaren alsof het uniek was. Want voor kinderen was elk knutselwerkje en elke tekening belangrijk. Ze hadden er namelijk hun creativiteit in gelegd, en dan deed het er niet toe of het mooi was volgens de maatstaven van de volwassenen. Hij vond verdorie dat ze elke tekening aan de koelkast moesten ophangen, ook als dat ding dan overvol hing met krastekeningen en bijna lege witte velletjes waar maar één streepje op stond.