Alles moest aan diggelen

Buiten

En zo kwam het dat ze dus op pad gingen naar de Wildernis, met halve astronautenpakken en de afspraak dat er onbezorgd gespeeld mocht worden. Het duurde eindeloos voordat ze daadwerkelijk klaar waren om te gaan. Iedereen moest jassen en laarzen aan, toen moest Olivier alles weer uit omdat hij toch nog even moest plassen. Jacob was vast naar buiten gegaan met Noortje, en tegen de tijd dat Caroline met Olivier buiten stond had Noortje natuurlijk weer iets heel interessants in de tuin gevonden. Ze stond bij de zandbak en verzamelde alle schepjes en harkjes en vormpjes voor zandtaartjes in een emmertje. Toen ze haar in de fiets wilden tillen begon Noortje luid te protesteren en weigerde ze om het emmertje los te laten. Tenslotte haalde Jacob maar alle inhoud uit het emmertje en ging het lege emmertje mee op de fiets.

In al die tijd die het kostte om van huis weg te komen had Caroline veel te veel kans om te heroverwegen wat ze gingen doen. Waarom deden ze dit? Waarom gingen ze weer de natuur in, alsof dat gewoon zomaar kon? Ze hadden besloten dat ze het gewoon gingen doen, met halve astronautenpakken: sokken over de broek maar verder geen ingewikkelde bescherming. En ze hadden ook besloten dat er onbezorgd gespeeld mocht worden, dus geen voorzichtig gedoe met niet in het gras vallen of braaf aan tafel blijven zitten. Caroline had de keuze bewust gemaakt, maar moest nu haar best doen om zich te ontdoen van alle beschermende muurtjes en afbakeningen waar ze zich normaal zo graag achter verschool.

Jacob was zich in al die tijd vooral bewust van het lichte kriebeltje dat langzaam steeds wat erger werd op de plek waar zijn rechterbroekspijp dubbelgevouwen zat onder zijn rechtersok.

Ze fietsten naar de verste uithoek van de Wildernis; niet naar het speeltuintje dat nog aan de dorpsrand lag, maar verder dan dat. Voorbij het ruige stuk met de Schotse hooglanders, langs een smal paadje tussen de bomen door en tenslotte kwamen ze bij een fietspad dat helemaal langs de verste rand van de Wildernis liep. Aan de overkant van het fietspad was een stuk onbegaanbaar terrein waarvan niemand eigenlijk precies wist wat er was; achter een hek was een helling begroeid met een heleboel hoge berenklauwen en verder was er weinig van te zien. Caroline had altijd vermoed dat daar onder de grond iets was opgeslagen, een of ander chemisch materiaal waar niemand bij mocht komen. Zo af en toe stond er een bordje ‘verboden toegang voor onbevoegden’, nauwelijks leesbaar door de hoge berenklauwen die er omheen groeiden. Maar aan de goede kant van het fietspad was een stukje weide met wat lage fruitbomen, waaronder twee bankjes waren geplaatst. Het stuk was bedoeld als speelweide zonder duidelijk doel; er kon gevoetbald worden of gevliegerd, of gehuppeld. Op sommige plekken stond nog wat hoog gras, maar het meeste was kaal gegeten door de lokale kudde schapen. Dat was nog te zien aan de plukken wol die zo her en der aan de lage boomtakken hingen.

Toen Jacob de kinderen uit de fiets tilde, keek Olivier naar Caroline.

‘Mama, mogen we hier gewoon rennen in het gras?’

‘Ja, jongen, dat mag.’

‘En mogen we ook vallen in het gras?’

‘Ja, dat mag.’

‘Echt? Maar echt vallen in het gras dus?’ Hij keek haar aan alsof hij dacht dat ze hem misschien niet helemaal goed gehoord had. Zijn hoofd hield hij nu schuin gekanteld en zijn zwarte haren staken warrig van de wind een beetje omhoog.

‘Ja, Olivier! Dat mag! En nu moet je het niet nog een keer vragen, want straks bedenk ik me nog!’

‘Okée!’ Als een uitgelaten jong hondje begon Olivier door het gras te rennen. Hij strekte zijn armen wijd uit en hield ze af en toe schuin als hij een bocht maakte. Noortje stapte vrolijk achter hem aan met het emmertje nog in haar hand. Ze rende nog niet maar liep lukraak heen en weer door het gras terwijl ze haar korte benen hoog moest optillen. Af en toe keek ze even vrolijk naar Jacob en Caroline. Er waren geen andere mensen te bekennen, en een eind verderop stonden een paar Schotse hooglanders tussen de bomen door te kijken alsof ze ook al in geen tijden meer een mens hadden gezien. Jacob en Caroline gingen samen op een bankje zitten van waar ze de kinderen konden zien. Een hele tijd lang deden die niks anders dan rondjes lopen en rennen door het gras.

Na een tijdje tuurde Noortje naar de grond en bukte ze zich om een steentje op te pakken. Ze liet het vallen in haar emmertje en rammelde daar vervolgens even tevreden mee heen en weer. Dat maakte natuurlijk een leuk geluid. Even later hurkte ze laag bij de grond om iets goed te bekijken, waardoor het emmertje wat scheef kwam te hangen en het eerste steentje er bijna weer uit viel. Toen pakte ze nog een steentje van de grond en deed het in haar emmertje. Toen Caroline Noortje zo met haar blote handjes naar het gras zag grijpen begon ze het toch wel een beetje moeilijk te krijgen. Elke keer als Noortje bukte voelde Caroline haar lijf wat aanspannen. Alsof ze zonder van haar plek te komen toch bezig was om Noortje te beschermen, om haar veilig vast te houden als ze bukte zodat ze niet voorover in het gras zou vallen met haar neusje. Ze keek naar Jacob, die naast haar op het bankje zat.

Jacob bukte zich net voorover om even een vinger in de rand van zijn sok te steken, waar het wat kriebelde vanwege het elastiek van de sok die zijn broekspijp daar in een vouw gevangen hield. Toen hij dat gedaan had stond hij op om een stukje heen en weer te lopen, om zijn aandacht van dat dubbelgevouwen stukje broekspijp af te leiden. Pas toen hij twee keer voor het bankje op en neer had gelopen – zijn blik naar beneden gericht waar herhaaldelijk zijn rechtervoet, de kant waar de enkel hem irriteerde, in zijn beeld verscheen – zag hij dat Caroline hem aankeek.

‘Hoe gaat het?’ vroeg Jacob.

‘Hm,’ zei Caroline. ‘Ik voel me wel wat gespannen met al dat gefriemel in het gras. Terwijl ik toch had besloten om me daar niet druk over te zullen maken. Ik had bedacht dat dit gewoon moest kunnen.’ Noortje bukte weer om een steentje te pakken, en ook Olivier tuurde nu aandachtig naar het gras. Even later pakte hij een stokje op. Daarmee liep hij naar een waterplas aan de rand van het grasveld, in de buurt van het fietspad. Hij begon met het stokje in het water te roeren.

Jacob knikte. ‘Dat snap ik,’ zei hij.

‘En hoe voel jij je?’ vroeg Caroline.

‘Mijn sok zit vervelend over mijn broek heen,’ zei Jacob, terwijl hij nog een keer heen en weer liep voor het bankje. Geërgerd tilde hij zijn rechtervoet extra hoog op, zonder duidelijk idee over hoe dat de boel beter zou maken.

Caroline keek hem medelijdend aan tijdens deze bijzondere oefeningen. Ze zag zijn ongemak maar kon het niet meevoelen. Zij wilde juist het liefste haar sokken nog even wat verder optrekken. Ze wilde wel sokken over haar handen, en over die van Noortje, die nog steeds bezig was om steentjes te zoeken. Maar ze had immers besloten dat ze zich dit keer niet meer zo zou indekken. Toen Jacob weer langs liep, stootte ze hem aan en zei: ‘moet je zien wat een pret ze hebben,’ en ze gebaarde naar Olivier en Noortje. Jacob ging naast Caroline zitten en sloeg een arm om haar heen. Vrolijk rammelde Noortje met haar emmertje vol steentjes. Het klonk alsof er al heel wat steentjes in zaten.

Noortje liep nu ook naar de waterplas toe waar Olivier naast gehurkt zat. Hij was nog steeds bezig om er met een stokje in te roeren en op het water te slaan. Noortje kieperde haar emmertje met steentjes om in de plas en moest hard lachen om de spetters die dat opleverde. Olivier lachte ook. ‘Kijk, mama!’ zei hij. ‘Kijk wat Noortje doet!’

‘Ik zie het!’

Noortje begon nu met haar handen in het water te woelen, op zoek naar de steentjes. Ineens stond Jacob op van het bankje om er naartoe te lopen. Hij nam stevige passen en leek er plezier in te scheppen om zo af en toe door een stukje ruiger gras te lopen, dat de schapen niet weg gegraasd hadden. Hij trok niet meer gek met zijn been en keek ook niet meer naar beneden. Zijn blik was gericht op Olivier en Noortje, en hij had blijkbaar een idee in zijn hoofd want zijn bewegingen waren gericht, ze waren actief.

Caroline bleef zitten op het bankje en keek naar Jacob, Olivier en Noortje die even later gehurkt rondom de waterplas zaten. Jacob vulde Noortjes emmer met water en gaf hem aan haar. Noortje kieperde de emmer weer om en moest ontzettend lachen om het water dat in het rond spetterde. Weer vulde Jacob de emmer en gaf hem aan haar. Olivier was ondertussen druk bezig om de steentjes die Noortje er eerder in gekieperd had met een stokje een voor een naar de rand van de plas te friemelen. Het zag er heel fijn uit, dat kneuterige gedoe rond een waterplas. Terwijl Caroline ze zo bezig zag, dacht ze na over haar angst voor de teken. Natuurlijk kon ze een doemscenario bedenken over een teek die daar langs de rand van de waterplas zat. Een van de kinderen zou een tekenbeet oplopen en ondanks dat ze aan de rand van een plas water zaten zou het toch een dodelijk gevolg hebben. Caroline slikte en had het gevoel dat ze een toeschouwer was die van een afstandje toekeek terwijl haar gezin in de natuur speelde. Ze leken ver van haar af te zijn, haar man en kinderen, en ze had het unheimische gevoel dat er iets rampzaligs stond te gebeuren. Maar toen richtte ze haar blik wijder. Ze keek omhoog en zag hoe in het wolkendek ongemerkt steeds meer plekjes blauw tevoorschijn kwamen. Ze zag de omgeving, en al het groen. Zelfs het groen van die berenklauwen aan de overkant was mooi om naar te kijken, ook al waren het zulke grote, dreigende bladeren waar je niet dichtbij moest komen. Het gras was licht groen en de fruitbomen waren donkerder groen, en achter het bankje, toen Caroline zich nog even omdraaide, zag ze nog wat donkerdere kleuren groen van het bossige stukje waar ze eerder doorheen gefietst hadden. Daartussendoor zag ze nog net de harige bruine kop van een Schotse hooglander.

Terwijl ze zo om zich heen keek zag Caroline hoeveel er was, hoeveel er kon zijn. Voortdurend was ze bezig geweest om zich in te dekken tegen vanalles en nog wat, waardoor ze enorm belemmerd was geweest, waardoor ze al die kleuren groen bijna niet meer had waargenomen. Ze had zich gevoeld als Jacob die zich ergerde aan het elastieken randje van zijn sok, maar het was niet in haar opgekomen om het anders te willen. Alsmaar was ze bezig geweest zich juist extra in te bouwen met bunkertjes, of had ze haar gevoelens weggestopt in veilige, rechthoekige pakketjes. Maar eigenlijk hielp het niks, al die rechthoekigheid. Want risico’s waren er toch wel, en ongemak zou er ook altijd wel zijn. Caroline stelde zich voor dat ze alle muurtjes om zich heen aan diggelen zou slaan en dat wat er overbleef gewoon een menselijke, organische vorm zou blijken te zijn. Een organische vorm met gevoelens, vaak ook ongemakken en zeker ook risico’s. Maar een klein kriebeltje aan de rand van je sok hoorde nu eenmaal bij het leven, evenals dat je je niet volledig met sokken kon inpakken om alles maar te voorkomen. Caroline stond op om bij Jacob en de kinderen te kijken. Ze voelde zich nu geen toeschouwer meer. Jacob en de kinderen waren inmiddels op een klein afstandje van de waterplas gaan staan. Jacob hield het emmertje vol water hoog boven de plas en liet hem langzaam leeg lopen. De kinderen gilden het uit van plezier. ‘Het water kwam helemaal tot hier, papa!’ riep Olivier.